kan men in algemene zin noemen open, doorzichtige weefsels: door een open draadinstelling of door de draden groepsgewijze zodanig te laten binden, dat zich tussen deze draadgroepen meer of minder grote openingen vormen, kan een gaasachtig uiterlijk worden verkregen. Het zijn in de regel betrekkelijk grove weefsels, veelal uit katoenen garens vervaardigd.
Ze komen onder verschillende benamingen voor, zoals Congresstof, Javagaas en Aïda. Om het onderling verschuiven der draden tegen te gaan worden deze weefsels dikwijls stijf geappreteerd.Zij worden o.m. gebruikt als borduurgaas (stramien). Onder de eigenlijke gaasweefsels verstaat men in engere zin een afzonderlijke groep weefsels, die zich door een bijzondere wijze van kruising der draden van andere weefsels onderscheidt. Door toepassing van deze zgn. gaas- of slingerbinding kunnen de draden niet ten opzichte van elkander verschuiven.
Voor de vervaardiging van deze gaasweefsels wordt gebruik gemaakt van twee stelsels kettingdraden, welke door middel van een speciale inrichting paarsgewijze om elkander worden gedraaid. De inslagdraad loopt zodanig tussen beide stelsels, dat de kettingdraad steeds onder de inslag blijven en de andere er boven.
Dergelijke gaasweefsels, vervaardigd uit fijne katoenen garens, zijn doorzichtig en daardoor geschikt voor glasgordijnen, zoals marquisette en étamine.
Madras is een dergelijke gordijnstof, waarin door middel van een extra figuurinslag een of ander motief is aangebracht. Op de plaatsen waar geen patroon gevormd wordt, worden de figuurdraden aan de achterkant van het weefsel afgesneden. Een imitatie hiervan zijn Bagdadgordijnen; deze hebben geen echte gaasbinding.
Zeer fijne uit natuurzijde vervaardigde weefsels met gaasbinding vinden toepassing voor verschillende technische doeleinden, o.m. als zeefgaas (builgaas).
H. G. SPIER
Lit.: R. O. Herzog, Technologie der Textilfasern II. Bd, 2.
Tl, Die Weberei (Berlin 1927); Idem, Techn. d. Textilfasern IV. Bd, 2 Tl, Baumwollgewebe und Gardinenstoffe (Berlin 1933).