pseudoniem van Ernst Petrus Coenraad van Vrijberghe de Coningh, Nederlands toneelspeler (Kraksaan, Java 14 Oct. 1898), begon zijn loopbaan in 1918 bij „Het Groot Tooneel” (directeur Van Dalsum, Hissink, Arbous, Gilhuys), kwam in 1925 bij Saalborn, was van 1926-1927 opnieuw bij Saalborn; van 1927-1928 bij het Rika Hopper-gezelschap; 1928- 1929 bij Verkade (Vereenigd Tooneel); van 1929- 1930 bij het Oostnederlandsch Tooneel (directeur Van Dalsum); van 1930-1931 was hij weer bij Verkade; van 1931-1932 bij de K.V. „Het Nederlandsch Tooneel” (directeur Saalborn en Verbeek). Vervolgens ging hij naar het „Amsterdamsch Tooneel” (directeur Van Dalsum en Defresne), om na de opheffing van dit gezelschap bij verschillende kleinere ondernemingen (waarvan hij er enkele zelf leidde) op te treden; zo verbond hij zich in 1939 bij „Het Masker” en in 1941 bij de Amsterdamse Opera.
Voorts speelde hij in cabaret-gezelschappen. Hij is een bekend verzamelaar van historische costuums, waarover hij voordrachten houdt.