Wanneer men röntgenstralen laat vallen op een materie vindt men in de verstrooide straling niet alleen de frequentie van de invallende straling, maar ook een kleinere frequentie. Het verschil der beide frequenties hangt af van de hoek tussen de richting van de invallende röntgenstralen en de richting, waarin men de verstrooide straling onderzoekt en wordt volkomen verklaard, door aan te nemen, dat de röntgenenergiequanta een hoeveelheid van beweging hebben, groot hv/c (h — constante van Planck, v = frequentie, c = lichtsnelheid).
Door de botsing van deze quanta met de electronen te behandelen volgens de normale botsingsleer berekent men veranderingen in de frequentie, die volkomen overeenstemmen met de experimentele resultaten.