afkomstig van het Japanse woord bonsô, zijn Boeddhistische priesters. Deze priesters zijn verdeeld in twee klassen, waarvan de hoogste zich bepaalt tot het verkondigen van de leer en de lagere klasse, meestal van eenvoudige afkomst, zich bezighoudt met de zorg voor de huiselijke plechtigheden en bezigheden.
Vooral in de 16de en het begin van de 17de eeuw oefende de hogere priesterschap een zeer grote invloed uit. Figuurlijk betekent „bonzen”: machtige (partij- of vakverenigings-) functionarissen.