of halfschaduw treedt op, wanneer een voorwerp ( V in de figuur) verlicht wordt door een lichtbron L, die niet puntvormig is.
Achter het voorwerp bevinden zich drie gebieden:
1. een gebied A, van waaruit men de lichtbron waarneemt, ongehinderd door het voorwerp V, en waar de verlichting niet veranderd is door het aanbrengen van V;
2. een gebied C, van waaruit
de lichtbron in het geheel niet meer is waar te nemen; in dit gebied heerst volkomen duisternis, het is het gebied van de kern- of slagschaduw, 3. een gebied B, van waaruit de lichtbron slechts gedeeltelijk gezien kan worden. In dit gebied gaat de volle verlichting van A geleidelijk over in de duisternis van C. Men noemt B het gebied van de half- of bijschaduw.