van schilderijen geschiedt:
1. indien het originele doek erg beschadigd is door gaten, scheuren, barsten, enz.;
2. indien het door ouderdom of kwaliteit in een toestand is gekomen, die de ondergang van het kunstwerk doet vrezen;
3. indien door vocht, ondeskundige bevestiging op het raam, ongelijke spanningen, enz. de draden van het weefsel plaatselijk te veel gerekt zijn en bulten en verzakkingen veroorzaken.
In al deze gevallen wordt een sterk, fijn geweven linnen op het oude doek geplakt met daarvoor bestemde middelen, waarvan was het hoofdbestanddeel uitmaakt. Het bedoeken van schilderijen wordt ook „doubleren” genoemd en dient onderscheiden te worden van verdoeken, dat bedoelt het oude doek (of paneel) geheel te verwijderen om er nieuw linnen voor in de plaats te brengen. De toestand waarin het kunstwerk verkeert en zijn artistieke betekenis of bijzondere waarden, zullen bepalen of tot bedoeken of verdoeken moet worden overgegaan.
P. T. A. SWILLENS
Lit.: W. Martin, Alt-Holländische Bilder (Berlin '1918).
