Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aarts-

betekenis & definitie

voorvoegsel, van het Griekse archi-, dat beheersend, opper-. . . betekent en in die zin in het kerklatijn voor hiërarchisch hogere rangen werd toegepast, vindt ook in modern Nederlands aanwending

1. in die oude betekenis, ter aanduiding van „eerste”, „opper-” in religieuze termen (bijv. aartsengel) of kerkelijke titels (bijv. aartsbisschop, aartsabt, aartsdiaken) en ook in de wereldlijke titulatuur (bijv. aartshertog);
2. ter versterking in pejoratieve (verslechtende) zin, als „uiterst”, „in de hoogste mate” (bijv. aartsgemeen, aartsdom, en zelfstandig: aartsschelm, aartsgauwdief).

< >