Zilverlegéringen. Zilver legeert zich gemakkelijk met de meeste metalen. Zijne belangrijkste legéringen echter zijn die met koper; deze toch worden algemeen in plaats van zuiver zilver bewerkt, daar dit laatste te week is. Zij hebben doorgaans een geringer soortelijk gewigt, dan men zou vermoeden en het volumen neemt toe met het zilvergehalte.
Zilver wordt door koper harder, taaijer en beter van klank en verliest niet veel in rekbaarheid en in kleur. Legéringen met 50% koper zijn nog vrij wit, maar worden bij grooter kopergehalte roodachtig. Zijn zij in de opene lucht uitgegloeid en vervolgens door ze te koken met keukenzout, of met sterk verdund zwavelzuur aan de oppervlakte van koperoxyde bevrijd, dan vertoonen z(j zich zuiver wit en mat. Het zilvergehalte der legéringen drukte men tot nu toe uit door het aantal looden fijn zilver, die in een mark (16 lood) zijn bevat, zoodat men in zilver van twaalf lood bij 4 lood koper 12 lood zilver vindt. Thans echter wijst men fijn zilver aan door en het gehalte aan fijn zilver door duizendste deelen. Volgens het muntverdrag van Weenen van 1857 slaat men er munten van 900 zilver en 100 koper, en men heeft deze verhouding ook in het Duitsche Kijk. De legéring der zilversmeden bedraagt in Oostenrijk 13 lood, in Pruissen en Saksen 12 lood enz. Vervangt men het koper door zink, dan verkrijgt men witte, zeer smeltbare, klankrijke en gemakkelijk te bewerken legéringen.
De kleine zilveren munt in Zwitserland bestaat uit zilver, koper, zink en nikkel. Het tiers-argent is eene legéring van 27,56 zilver, 59 koper, 9,57 zink en 3,42 nikkel. In Engeland gebruikt men eene legéring van 49 zilver, 49 koper en 2 arsenicum. Zeer rek- en smeedbaar en wit zijn zilverkopercadmiumlegéringen, wier zamenstel afwisselt tusschen 980 zilver, 16 koper en 5 cadmium, en 500 zilver, 30 koper en 470 cadmium. Ook heeft men legéringen van zilver met aluminium en met goud. Voorts kan men het zilver gemakkelijk zamensmelten met lood, zink en tin.
Men bepaalt het gehalte der zilverkoperlegéringen door middel van kupellatie, nadat men het bij benadering heeft vastgesteld door den toetssteen en de probeernaald. Men smelt de legéring in een muffeloven op een poreusen bodem van asch en beenderenasch met lood, en wel met des te grootere hoeveelheid naar gelang het zilvergehalte geringer is, en weegt het achterblijvend zilver, nadat het lood en het koperoxyde door de poreuse massa is opgenomen. Men kan het zilvergehalte langs den natten weg bepalen door de legéring in salpeterzuur op te lossen en het zilver met keukenzout als chloorzilver te doen neerslaan. Men kan eindelijk ook de hydrostatische methode aanwenden. Men trekt daartoe van het soortelijk gewigt der legéring het getal 8,814 af, voegt bij de rest twee nullen en deelt dit getal, thans als geheel getal beschouwd door 1667, dan verkrijgt men het gehalte aan fijn zilver in duizendste deelen.