Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

York

betekenis & definitie

York of Yorkshire, het grootste graafschap in Engeland en met den titel van hertogdom begiftigd, grenst in het oosten aan de Noordzee en telt op 285,4 □ geogr. mijl omstreeks 21/2 millioen inwoners. Het is verdeeld in drie districten (ridings), en elk van deze heeft zijne eigenaardigheden en een afzonderlijken lord-luitenant. Zij zijn: Noord-Riding, zich zuidwaarts uitstrekkend tot aan de Ouse en de Derwent en oostwaarts tot aan de kust van den mond der Tees tot aan Filey, — Oost-Riding tusschen de Noordzee, de Humber, den benedenloop van de Ouse en den middenloop van de Derwent, — en West-Riding, het grootste district, ten westen van de Ouse en de Trent. Het gebied der stad York ligt in West-Riding.

De gesteldheid der oppervlakte van dit graafschap is zeer verschillend. De kust van den mond der Tees tot aan Flamborough Head is steil, en van hier tot aan Spurn Head, aan den mond der Humber, zeer vlak. Tusschen de Noordzee en den mond der Humber ligt het op een schiereiland gelijkend arrondissement Holderness, eene der vruchtbaarste streken van Engeland en vermaard wegens zijn voortreffelijk rundvee. Het vruchtbare dal van York, 100 Ned. mijl lang en gemiddeld 25 Ned. mijl breed, splitst het graafschap in twee deelen, wordt besproeid door de Ouse en hare bronrivieren, alsmede door hare zijrivier de Derwent en is in haar zuidelijk gedeelte volkomen vlak en met marschlanden en veenen bedekt. Ten oosten van deze vlakte verheffen zich de woeste veengronden van York ter hoogte van 457 Ned. el, doorsneden van vruchtbare dalen, met de heidevelden der Wolds, waar vele schapen worden geweid. Ten westen van vermeld dal strekken de westelijke veengronden zich uit, die een gedeelte vormen van het Penninisch Gebergte en hoofdzakelijk bestaan uit kalksteen en ouden rooden zandsteen met aanzienlijke steenkolenlagen.

Hier verheft zich de Whernside, de hoogste berg van Engeland, tot eene hoogte van 728 Ned. el. In dit graafschap bloeijen landbouw en veeteelt; men heeft er 35% bouwland en 34% weiland, en in 1876 telde men er nagenoeg 472000 runderen en 2 millioen schapen. Er wordt eene groote hoeveelheid steenkolen gedolven, voorts ijzer-, lood- en kopererts en eenig zilver. Veel aanzienlijker echter is er de fabrieknijverheid; reeds in 1874 waren er 1865 weverijen met 222000 werklieden. Ook worden er machines en allerlei ijzeren voorwerpen vervaardigd.

De evenzoo genoemde hoofdstad, het aloude Eboracum der Romeinen, is de zetel van een aartsbisschop en behalve Londen en Dublin de eenige stad des rijks, waar de burgemeester den titel voert van lord-mayor. Zij is vooral ook wegens haren ouderwetschen bouwtrant eene der merkwaardigste steden van Engeland, ligt aan de Ouse en aan den mond van de Fosse en is omringd door muren, wier grondvesten uit den tijd der Romeinen afkomstig zijn, terwijl zij in den lateren toestand onder de regéring van Eduard I werden opgetrokken. Zij zijn voorzien van negen poorten en sedert 1831 in wandelplaatsen herschapen. Men heeft er voorts een kasteel, dat in 1826— 1836 is vernieuwd, zoodat het thans de noodige vertrekken bevat voor het geregtshof, de gevangenis en het graafschapsbestuur, terwijl alleen de Cliffordtoren, door Willem de Veroveraar op Romeinsche grondslagen gebouwd, er zich verheft als een monument van vroegeren tijd. De grootste merkwaardigheid der stad is echter de prachtige domkerk, in spitsboogstijl opgetrokken en in den vorm van een kruis gebouwd; zij is 157,7 Ned. el lang, over het kruis 67,7 Ned. el breed en 30,5 Ned. el hoogden heeft drie torens. Zij is in 625 door den Saksischen koning Edwin von Northumberland gesticht, maar eerst vele eeuwen daarna voltooid. Zij werd den 2den Februanj 1829 door den dweepzieken matroos Jonathan Martin in brand gestoken en alzoo gedeeltelijk verwoest en had ook den 21sten Mei 1840 veel van de vlammen te lijden, doch werd onder het bestuur van den architect Smirke gerestaureerd.

Het orgel van den dom, een der grootste van Europa, telt 4200 pijpen. Het voornaamste raam bij het hoogaltaar is 22,8 Ned. el hoog en 9,8 Ned. el breed en bevat geschilderde glazen uit de 15de eeuw. Het kapittelhuis, door een gang met den dom verbonden, vormt een regelmatigen achthoek met eene middellijn ter lengte van 18,3 Ned. el, even zoo hooge zuilen en fraaije beschilderde glazen. Van de 41 kerken, 17 kapellen en 10 kloosters, ten tijde van Hendrik VIII in de stad aanwezig, zijn 23 kerken en 11 kapellen overgebleven, doch er zijn inmiddels ook nieuwe verrezen, zoodat men er thans 25 Anglikaansche en 2 R. Katholieke kerken en 11 bedehuizen van dissenters aantreft. Van de abtdij der Benedictijnen, die van St. Mary, in 1056 gesticht, en van het St. Leonards hospitaal, in 1137 verrezen, zijn slechts bouwvallen overgebleven. Aan de Ouse verheffen zich het moderne stadhuis (Mansion House), door den Lord-Mayor bewoond, en het stedelijk raadhuis (Guildhall), in 1446 gebouwd. Voorts heeft men te York een wijsgeerig genootschap met een belangrijk muséum voor natuurlijke historie en eene verzameling van oudheden, eene kweekschool van onderwijzers, eene school voor schoone kunsten, eene aartsbisschoppelijke boekerij, verschillende scholen, een schouwburg, eene concertzaal met assemblyrooms (vergaderzalen), twee krankzinnigengestichten, zeven ziekenhuizen, een blindeninstituut, gebouwen voor kooplieden en voor lakenhandel, een landbouwgenootschap enz. De nijverheid levert er vooral machines, ijzeren voorwerpen, glas, rijtuigen en linnen. Het aantal inwoners bedraagt er omstreeks 44000. In de nabijheid der stad heeft men Ampleforth College (eene inrigting van hooger onderwijs voor R. Katholieken), het kasteel Howard met vele kunstgewrochten, eene obelisk ter hoogte van 30 Ned. el ter eere van Marlborough en eene columna rostrata ter gedachtenis van Nelson, alsmede de vlakte van Knavesmuir, waar wedrennen worden gehouden. — Het oude Eboracum was (70—427) de Romeinsche hoofdstad van Britannia, de zetel der regering, de tijdelijke residentie der keizers Hadrianus, Septimius Severus en Constantius Chlorus, en volgens sommigen de geboorteplaats van Constantijn de Groote, die er tot keizer werd uitgeroepen. Ook had de Legio VI victrix hier haar standplaats. Daarna werd het onder den naam van Eoforwic de hoofdstad van het Angelsaksische koningrijk Northumberland. Na den inval der Denen, die in 867 York veroverden en onder de muren dezer stad eene nederlaag toebragten aan de Angelsaksen, aangevoerd door Osbert en Ella, moest zij haren rang als eerste stad des rijks aan Londen afstaan. In 622 verkondigde Paulinus er het Christendom en werd de eerste aartsbisschop van York. Het hooggeregtshof van York (Council established in the North) werd door Hendrik VIII, maar de regtbank in 1661 door Karel II ingesteld. In 1644 werd de stad door de Parlementstroepen en door de Schotten belegerd en ingenomen, nadat de Koninglijke troepen, ter ontzet genaderd, onder pfalzgraaf Ruprecht den 2dei Julij op het naburig Marstonmoor het onderspit hadden gedolven. Tot aan het einde der 15de eeuw had de aartsbisschop van York het oppergezag over de bisschoppen in Schotland; hij voert ook nu nog den titel van primas van Engeland, terwijl die van Canterbury (Kantelberg) dien van primas van geheel Engeland en van metropolitaan verkreeg. Tot dit aartsbisdom behooren zes bisdommen. — Ook eene stad in den Noord-Amerikaanschen Staat Pennsylvanië, aan de Codorus Creek in een vruchtbaar gewest gelegen en ongeveer 12000 inwoners tellende, draagt den naam van York.