Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

York von Wartenburg

betekenis & definitie

York von Wartenburg (Hans David Ludwig, graaf), een Pruissisch veldmaarschalk, geboren den 26sten September 1759 te Potsdam, was de telg van een geslacht, hetwelk uit Engeland afstamde en in den tijd der Stuarts zich eerst naar Zweden en onder Karel XII naar Pommeren begaf, waar het zich vestigde op het landgoed Gutkow. Intusschen is men van meening, dat dit geslacht, tot den kleinen Kassoebischen adel behoorende, eigenlijk den naam droeg van Jarcken. De grootvader van York, namelijk Johannes Jarcken, was predikant te Rowe bij Stolpe, en zijn vader David Jonathan van Jork nam in 1747 dienst in het Pruissische leger en werd in den Zevenjarigen Oorlog bevorderd tot kapitein. York nam in 1772 dienst in het regiment van Luck, werd in 1777 luitenant, nam deel aan den veldtogt van 1778, maar werd in 1779 wegens insubordinatie uit het leger verwijderd en tot vestingstraf gedurende een jaar veroordeeld.

Na dien tijd trad hij in 1781 in Nederlandsche dienst en nam als kompagniechef bij het regiment Zwitsers van Meuron in 1783 en 1784 deel aan de veldtogten in Oost-lndië. Nadat hij in 1785 naar Pruissen was teruggekeerd, werd hij in 1787 kapitein bij het bataljon fuseliers van Plüskow, zag zich in 1792 bevorderd tot majoor, woonde in 1794 den veldtogt in Polen bij en onderscheidde zich zeer in den slag bij Szekokzyn. In 1797 verkreeg hij het bevel over een bataljon fuseliers te Johannisburg, werd in 1799 kommandant van een regiment jagers te voet en klom in 1805 op tot brigadier. In die betrekking dekte hij gedurende den terugtogt der armee op den 26sten October 1806 bij Altenzaun het overtrekken van het korps van den hertog van Weimar bij Sandau over de Elbe tegen eene overmagtige afdeeling van het korps van Soult en joeg den lsten November met het 2de bataljon van het regiment van Eugenius van Würtemberg een regiment Fransche jagers op de vlugt. Op den tweeden terugtogt kommandeerde hij de achterhoede van het korps van Blücher tot aan Lübeck, waar hij zwaar gewond werd en in handen der vijanden viel. Nadat hij in Februarij 1807 tegelijk met Blücher was uitgewisseld, zag hij zich te Königsberg tot generaal-majoor benoemd en verkreeg na den Vrede van Tilsit het kommando te Memel en over de reserve, tegen het einde van 1808 over de West-Pruissische brigade en werd in 1810 belast met de algemeene inspectie over de ligte troepen. In 1811 ontving hij de benoeming tot gouverneurgeneraal van de provincie Pruissen. In den veldtogt van 1812 werd hij in het Fransche leger aan het Pruisische hulpkorps onder Grawert toegevoegd als luitenant-generaal en tweede kommandant en belastte zich na Grawert met het bevel over de troepen, die Riga blokkeerden.

Toen in December 1812 het korps van Macdonald na de vernietiging van het Groote Leger den terugtogt aanvaardde, kommandeerde York de achterhoede, maar sloot, zonder hiertoe door den Koning gemagtigd te wezen, in de overtuiging, dat het uur van Duitschlands bevrijding geslagen had en zijn afval de Franschen noodzaken zou, tot aan de Elbe terug te trekken, den 30sten December 1812 in den molen van Poscherau eene overeenkomst met den Russischen generaal Diebitsj, waarin bepaald werd, dat het Pruissische korps onzijdige kwartieren zou betrekken, terwijl eene verdere beschikking aan den Koning werd overgelaten. Deze laatste, nog altijd door zijn toestand en door Napoleon I belemmerd, moest wel is waar die overeenkomst verwerpen, aan generaal Kleist het kommando over het korps opdragen, York in staat van beschuldiging stellen en aan Napoleon een ander contingent beloven, maar de luitenant-kolonel von Natzmer, tot dat einde afgevaardigd, werd door generaal Wittgenstein belet, zijn last te volbrengen, zoodat York in het bezit bleef van zijn kommando. Als gouverneur-generaal van Pruissen bestuurde hij de volkswapening in dit gewest. Wittgenstein trok den 7den Maart binnen de muren van Berlijn, en York volgde hem met zijn korps tien dagen daarna. De Koning regtvaardigde in eene leger-order het gedrag van York en bevestigde hem in zijn kommando. In het voorjaar van 1813 nam deze onder Wittgenstein op roemrijke wijze deel aan den slag bij Groszgörschen en volgde daarna den aftogt der Verbondene Mogendheden naar Bautzen, waar hij desgelijks dapper streed. Bij de reorganisatie van het Pruissische leger erlangde York het bevel over het eerste armeekorps, hetwelk aan het Silézische leger werd toegevoegd en niet weinig medewerkte tot de overwinning aan de Katzbach (26 Augustus). In het algemeen moeten voornamelijk aan het korps van York de schitterende wapenfeiten van het Silezische leger worden toegekend, hoewel York zich volstrekt niet vereenigen kon met de tactiek van Blücher en Gneisenau en de roekelooze opoffering van menschenlevens sterk af keurde.

Wegens zijne onvermoeide zorg voor zijne soldaten, waren deze met groote liefde jegens hun bevelhebber bezield, hoewel bij eene gestrenge tucht handhaafde en zich niet door voorkomendheid onderscheidde. Op den 3den October leverde hij het bloedig gevecht bij Wartenburg, waardoor hij het Blücher mogelijk maakte, over de Elbe te trekken. In den slag bij Möckern (16 October) stond hij nagenoeg alleen met zijn armeekorps tegenover den vijand. Wel is waar leed hij daardoor een aanzienlijk verlies, zoodat zijn korps den 18den en 19den October op reserve werd gesteld, maar toch joeg hij de vluchtende Franschen over de Unstrut. In den nacht op den lsten Januarij 1814 trok hij bij Kaub over de Rijn, veroverde St. Dizier (3 Januarij), tastte Châlons aan op den 4den Januarij, zoodat deze stad den volgenden ochtend door Macdonald bij verdrag werd ontruimd, en redde in het gevecht bij Montmirail (11 Februarij) den Russischen generaal Sacken van eene volkomene vernietiging, alsmede de troepen van York door ChâteauThierry te verdedigen en alzoo den aftogt van die beide korpsen over de Marne te dekken. In den slag van Laon (9 Maart) voerde hij het bevel over den linker vleugel van het Silezische leger, en de aanval, door hem en Kleist bij het invallen der duisternis ondernomen, veroorzaakte de verwarde vlugt van het 6de armeekorps der vijanden. Ook nam hij deel aan den slag onder de muren van Parijs (30 Maart). Na het sluiten van den wapenstilstand verkreeg hij het opperbevel in Silézië, zag zich benoemd tot generaal der infanterie en werd onder toekenning van den titel von Wartenburg en van eene dotatie in den gravenstand opgenomen. Gedurende den veldtogt van 1815 ontving hij het opperbevel over het Pruissische reservekorps, hetwelk tusschen de Elbe en de Rijn achterbleef, maar nam na het sluiten van den Vrede zijn ontslag en vestigde zich in Silézië. Den 5den Mei 1821 werd hij bevorderd tot generaal-veldmaarschalk, en overleed den 4den October 1830 op Kleinöls bij Breslau. In 1873 verrees te Berlijn een standbeeld te zijner eer.