Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Witzleben

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Karl August Friedrich von Witzleben, een verdienstelijk Duitsch schrijver, bekend onder den naam van A. von Tromlitz en geboren op den 27sten Maart 1772 op het vaderlijk landgoed te Tromlitz in Thüringen. Hij diende in de dagen van Napoleon I bij het Pruissisch leger, nam deel aan den slag bij Jena en aan de Spaansche veldtogten, trad in 1813 in Russische dienst en voerde eindelijk als kolonel het kommando over het Hanseatisch legioen. Na den Vrede van Parijs woonde hij als grondbezitter te Beuchlitz in de nabijheid van Halle, vertrok in 1821 naar Berlijn en vestigde zich in 1826 te Dresden, waar hij den 9den Julij 1839 overleed.

Hij heeft een aantal novellen geschreven, welke in dien tijd met graagte werden gelezen. Zijne verhalen, meestal geplaatst in de Dresdener „Abendzeitung” en in het jaarboekje: „Vielliebchen”, zijn als „Sämmtliche Schriften” in drie verzamelingen in het licht verschenen (1829—1843, 108 dln; 5de druk, 1867, 20 dln).

Job Wilhelm Karl Ernst von Witzleben, minister van Oorlog in Pruissen en geboren te Halberstadt den 20sten Julij 1783. Hij bezocht op zijn elfde jaar de school voor pages te Potsdam, werd in 1799 als vaandrig bij de garde geplaatst, ontving in 1802 het brevet van officier, trok in 1806 te velde, werd bij de capitulatie van Erfurt krijgsgevangen, doch in 1807 uitgewisseld, klom in December 1808 op tot kapitein bij den staf van een bataljon jagers, in 1812 tot majoor en onderscheidde zich bij verschillende gelegenheden. In 1815 kwam hij bij den generalen staf van Blücher, zag zich daarna als kolonel en chef van den generalen staf bij het Noord-Duitsche Bondskorps geplaatst, bestuurde de belegering van Sédan, Mézières en Montmedy en werd daarna belast met het burgerlijk beheer in het departement der Ardennes. Na zijn terugkeer in het vaderland voltooide hij de aan hem opgedragene organisatie der jagers en scherpschutters. In 1817 werd hij voorzitter van de militaire commissie, in 1818 generaal-majoor en adjudant-generaal des Konings, in 1831 luitenant-generaal en in 1833 minister van Oorlog. Zijne wankelende gezondheid noodzaakte hem, in 1835 zijn ontslag te nemen, en hij overleed den 9den Julij 1837.

Hij heeft o. a. gezorgd voor de verhooging van het pensioenfonds, voor de stichting eener school van onderofficieren, voor die van inrigtingen voor kadets in Silézië en aan de Rijn, en vooral voor eene zamensmelting van de linie- en landweertroepen. Ook in andere opzigten heeft hij zich als staatsman verdienstelijk gemaakt.

August Ferdinand von Witzleben, een schrijver op militair gebied en een zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren te Osnabrück den 9den Augustus 1800, trad in 1813 in dienst bij het Hanseatische legioen, in 1815 in het Hannoversche en kwam, nadat hij te Halle gestudeerd had, in 1827 in de Pruissische gelederen, zag zich in 1830 geplaatst bij den generalen staf en werd in 1848 als majoor chef van den generalen staf bij het 3de armeekorps. Sedert 1 Januarij 1849 stond hij aan het hoofd der troepen van Mecklenburg-Schwerin en streed in den Badenschen omwentelingsoorlog. In 1850 werd hij tot generaal-majoor en in 1858 tot luitenant-generaal bevorderd, belastte zich in Pruissische dienst met het kommando van de 12de divisie te Neisze, doch overleed reeds te Goslar den 4den October 1859.

Hij schreef: „Der russisch-türkische Feldzug 1828 (1829)”, — „Der russisch-türkische Feldzug 1829 (1831, 2 dln)”, — „Geschichtlich-geographische Entwickelung des Zuwachses und der Abnahme des polnischen Reichs (1831)”, — en „Geschichte Polens (1831)”. Voorts ontwierp hij een aantal kaarten en leverde nog: „Die taktische Ausbildung des Infanteristen (1856)”.

Gebhard August von Witzleben, een verdienstelijk schrijver over militaire aangelegenheden en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Düsseldorf den 27sten December 1808, trad in 1825 in dienst bij het Pruissische grenadierregiment Kaiser Franz, werd in 1827 officier, zag zich van 1838 tot 1840 geplaatst bij het topographisch bureau en nam in 1848 deel aan de straatgevechten te Berlijn, voorts als kapitein aan den slag bij Sleeswijk. In 1853 werd hij majoor en vertrok als kommandant van het regiment Saksen-Gotha naar Gotha, waar hij in 1861 de militaire conventie sloot met Pruissen. Daarna werd hij kommandant van het 1ste Westfaalsche infanterieregiment en streed in 1864 bij Düppel en Alsen. In 1865 vroeg hij wegens ongesteldheid zijn ontslag, maar ontving een langdurig verlof en werd in 1866 als generaal-majoor kommandant van Kolberg. Nadat hij in 1868 als luitenant-generaal was gepensioneerd, belastte hij zich in 1873 met de redactie van het „Militär Wochenblatt”.

Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Heerwesen und Infanteriedienst (1845; 14de druk, 1875)”, — „Aus alten Parolebefehlen (1851)”, — „Deutschlands Militärliteratur im letzten Jahrzehnt (1850)”, — „Arthur, Herzog von Wellington (1853)”, — „Der Wasunger Krieg (1854)”, — en „Prinz Friedrich Josias von Sachsen-Koburg (1859, 3 dln, met atlas)”.

< >