Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Winckelmann

betekenis & definitie

Winckelmann (Johann Joachim), een beroemd oudheidkundige, geboren den 9den December 1717 te Stendal in de Altmark, was de zoon van een schoenmaker, bezocht eerst de school in zijne geboortestad, daarna het gymnasium te Berlijn, studeerde te Halle in de godgeleerdheid en oude letteren, te Jena in de wis- en geneeskunde, werd in 1742 huisonderwijzer te Heimersleben bij Halberstadt, in 1743 conrector te Seehausen in de Altmark en in 1748 bibliothecaris van den Saksischen minister graaf von Bünau te Nöthenitz bij Dresden. De nabijheid van Dresden met zijne merkwaardige kunstgewrochten en de omgang met kunstenaars en kunstkenners, inzonderheid met Oeser, voorts met Lippert, Hagedorn enz., verhoogden zijne liefde tot de kunst. Het aanbod van den Pauselijken nuntius te Dresden, Archinto, om hem eene betrekking te bezorgen aan de bibliotheek te Rome, bewoog hem in 1754 tot de R. Katholieke Kerk over te gaan. Hij vertoefde echter nog een jaar te Dresden, waar hij zich met de studie der kunst ijverig bezig hield.

Als eerste vrucht van deze verschenen zijne „Gedanken über die Nachahmungen der griechischen Werke in der Malerei und Bildhauerkunst (1754; 2de druk, 1756)”. Alle bedenkingen, daartegen ingebragt, verzamelde hij zelf in zijn „Sendschreiben über die Gedanken von der Nachahmung der griechischen Werke in der Malerei und Bildhauerkunst (1755)”, om ze vervolgens in de „Erläuterung der Gedanken von der Nachahmung u. s. w. (1755)” te weerleggen. In het najaar van 1755 vertrok hij met een jaargeld des Konings naar Rome, waar hij in de Cardinalen Passionei en Albani, alsmede in Archinto, die inmiddels tot cardinaal en staatssecretaris was benoemd, welwillende begunstigers vond, maar vooral met Mengs eene vriendschappelijke betrekking aanknoopte, welke grooten invloed had op de rigting zijner studiën. In de eerste plaats vestigde hij schier uitsluitend zijne aandacht op de oude en nieuwe kunstgewrochten. In het voorjaar van 1758 bezocht hij Napels, Portici, Herculaneum en Pompeji, in September van dat jaar, op herhaalde uitnoodiging van baron Stosch, ook Florence, waar hij negen maanden vertoefde om de verzameling van gemmen van dien kunstliefhebber te rangschikken. De catalogus daarvan is getiteld: „Description des pierres gravées du feu baron de Stosch (1760)”. Omstreeks dien tijd ontving Winckelmann zijne benoeming tot bibliothecaris en opziener der verzameling van oudheden bij den cardinaal Albani. In den zomer van 1760 voltooide hij zijne „Anmerkungen über die Baukunst der Alten (1762)”, en in 1762 bezocht hij met graaf Brühl nogmaals Napels en de omstreken dier stad.

Een geschrift tot opheldering van eenige duistere plaatsen in de fabel- en oudheidkunde dijgde onwillekeurig uit tot een groot werk, hetwelk onder den titel: „Monumenti antichi inediti (1762, 2 dln; 2de druk, 1821)” met 268 koperen platen en vele vignetten in den tekst in het licht verscheen. In 1763 zag hij zich tot eerste-opziener van alle oudheden in en rondom Rome benoemd en schreef o. a.: „Von den herculanischen Entdeckungen (1762)”, — „Versuch einer Allegorie, besonders für die Kunst (1766)”, — en „Abhandlung von der Fähigkeit der Empfindungen des Schönen in der Kunst und dem Unterricht in derselben (1771)”. Zijn belangrijkst werk echter is: „Geschichte der Kunst des Alterthums (1764; nieuwste druk, 1870)”, later aangevuld door zijn „Anmerkungen über die Geschichte der Kunst (1767)”. In 1764 had Winckelmann met Volkmann en Heinrich Füszli eenederde reis naar Napels ondernomen, waaromtrent hij mededeelingen gaf in zijne „Nachrichten von den neuesten herculanischen Entdeckungen (1764)”. Het grootste gedeelte van het jaar 1766 wijdde hij aan de bewerking van het „Discorso preliminare” en van de „Monumenti inediti”. In 1767 volbragt hij eene vierde reis naar Napels en Herculaneum en in het daarop volgende jaar begaf hij zich in gezelschap van den beeldhouwer Cavaceppi over Venetië, Verona en door Tyrol naar München en Weenen. Op zijne terugreis werd hij te Triëst in eene herberg den 8sten Junij 1768 door Francesco Archangeli vermoord. Stervende benoemde hij cardinaal Albani tot zijn erfgenaam.

Door zijne „Kunstgeschichte” en de „Monumenti” werd hij de grondlegger van de wetenschap der kunst. Gelijk Herder de oudheid van het Oosten, zoo ontsluijerde hij die van Griekenland voor den blik zijner tijdgenooten. Hij was de eerste, die van een onafhankelijk standpunt en met onbenevelden blik de voortbrengselen der klassieke kunst gadesloeg en van hare verhevenheid en harmonie zoo levendig doordrongen was, dat hij den antieken geest dwingen kon, eene gestalte aan te nemen in zijne eenvoudige, kernachtige taal en zich alzoo in de beginselen zijner leer te openbaren in volmaakte schoonheid. Uit eenige wenken van Vellejus Patérculus en Quintilianus had Winckelmann het denkbeeld opgevat van eene geschiedkundige ontwikkeling der kunst, en langs dien weg wist hij in zijne „Kunstgeschichte” de eigenaardigheden, den stijl en de grondtrekken der oude kunstgewrochten duidelijk voor te stellen. Winckelmann onderscheidde zich voorts door een minzamen omgang en een opregt karakter. Eene uitgave zijner gezamenlijke werken, eerst bezorgd voor Fernow en voortgezet door Meijer en Johannes Schulze is in 1808—1825 in 11 deelen en in 1838 enz. op nieuw in het licht verschenen. In den laatsten tijd wordt het verjaringsfeest van Winckelmann door het Archaeologisch Instituut te Rome steeds plegtig gevierd.

< >