Wimpfeling (Jacob), een verdienstelijk letterkundige, geboren den 26sten Julij 1450 te Schlettstadt, bezocht de vermaarde school aldaar, studeerde vervolgens aan de universiteiten te Freiburg, Basel, Erfurt en Heidelberg eerst in de regten en daarna in de godgeleerdheid, verkreeg in 1486 eene vicaris-praebende aan den dom te Spiers en vertrok in 1489 als leeraar in de welsprekendheid en dichtkunst naar Heidelberg. Nadat hij eenige jaren later naar Straatsburg was teruggekeerd, vestigde hij zich aldaar in het Wilhelmsklooster, waar hij onderwijs gaf aan adellijke jongelingen. Zijn meest begaafde leerling was Jakob Sturm non Sturmeck, voor wien hij het opvoedkundig geschrift: „De integritate” opstelde (1505). Met Gailer von Kaisersberg bezorgde hij eene uitgave der werken van den Franschen kanselier de Gerson en leverde bij den gemeenteraad van Straatsburg het voorstel in, om er ter opbeuring van het hooger onderwijs een gymnasium te stichten, hetwelk echter eerst in 1536 tot stand kwam.
Hij zag zich voorts in een pennestrijd gewikkeld met Thomas Murner wegens zijn geschrift: „Germania”, waarin hij beweerd had, dat de Elzas nooit bewoond was geweest door de Galliërs. Op last van keizer Maximiliaan I werden voorts door Wimpfeling tien „Gravamina (bezwaren)” der Duitsche natie ingediend, om eene hervorming der Kerk te vragen. Die poging bleef echter vruchteloos, en ook het ontwerp van een Duitsch concordaat had geenerlei gevolg. Beide stukken werden in 1520 gedrukt. Wimpfeling beleefde den aanvang der Hervorming, maar schaarde zich niet aan de zijde harer voorstanders. hij overleed te Schlettstadt den 17den November 1528. Zijne meest bekende geschriften zijn, behalve de reeds genoemde: „Praeceptor germanicus (1497)”, — „De adolescentia (1500)”, — „Epitome rerum germanicarum (1505)”, — en „Catalogus episcoporum Argentinensium”.