Wierook (olibanum, thus) is de naam van eene gomhars, die uit den stam van verschillende Boswellia-soorten in het noordoosten van Afrika, in de nabijheid van kaap Gardafui en op eene smalle strook in het midden der zuidoostelijke kust van Arabië, tusschen kaap Noes en kaap Sjedsjer verkregen wordt. Dit geschiedt door insnijdingen te maken in den stam en het hieruit wegvloeijend melksap hard te laten worden. Wierook vertoont zich in de gedaante van schier kleurlooze, licht gele of bruine, wit bestovene, doorschijnende korrels; deze kan men gemakkelijk fijn wrijven; zij zijn wasachtig op de breuk, worden week in den mond, smaken naar terpentijn, maar niet onaangenaam en hebben een specerijachtigen geur, vooral wanneer men ze verwarmt, terwijl zij bij een hoogen warmtegraad worden ontleed.
Wierook bestaat hoofdzakelijk uit hars, gom en aetherische olie, en komt nagenoeg uitsluitend over Bombay in den handel. Reeds de Phoeniciërs en Egyptenaren ontstaken wierook in hunne tempels, en dit gebruik is tot in onze dagen in stand gebleven in de kerken der R. en G. Katholieken. Plutarchus verhaalt, dat Alexander de Groote na de verovering van Gaza voor 500 talenten wierook en voor 100 talenten myrrhe naar Macedonië zond, en volgens Heródotus betaalden de Arabieren eene jaarlijksche schatting van 100 talenten in wierook aan Daríus.