Wiegmann (Rudolf), een verdienstelijk architect, geboren den 4den April 1804 te Adensen bij Hannover, bezocht de universiteit te Göttingen, vertoefde daarop 4 jaar in Italië en schreef een paar opstellen over antieke muurschildering, welke hem in een pennestrijd wikkelden met Klenze. In 1835 verhuisde hij van Hannover naar Düsseldorf, waar hij in 1839 professor in de bouwkunst aan de Académie en in 1846 secretaris van deze instelling werd. Hij overleed in 1865.
Van zijne kunstgewrochten vermelden wij: eene kapél bij Lohausen en vooral de restauratie van de St. Salvatorkerk te Duisburg. Ook leverde hij teekeningen in waterverf en schilderijen in olieverf, maar vooral heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door zijne geschriften, van welke wij noemen: „Ueber die Konstruktion von Kettenbrücken (1839)”, — „Ueber den Ursprung des Spitzbogenstils (1842)”, — „Grundzüge der Lehre von der Perspective (1846; 2de druk, 1877)”, — en „Geschichte der Königlichen Kunstakademie zu Düsseldorf (1846)”. — Zijne echtgenoote Marie Hancke, geboren den 7den November 1826 te Silberberg in Silézië, is eene verdienstelijke schilderes. Hare stukken onderscheiden zich door eene echt vrouwelijke opvatting, door gevoel en door een uitmuntend coloriet. Van deze noemen wij: „De Elfen”naar Uhland (1847),— „Damajanti” naar Rückert (1850), — „De twee grootmoeders (in het bezit van de Koningin van Engeland)”, — en „Het wederzien”. Zij leverde ook keurige portretten en verwierf op de tentoonstelling te Berlijn de medaille.