Wesel, eene stad en vesting in het Pruissische district Düsseldorf, aan de Rijn en aan den mond der Lippe, terwijl over eerstgenoemde rivier eene schipbrug en eene spoorwegbrug is gelegd, vormt het vereenigingspunt van de spoorwegen van Oberhausen naar Arnhem, van Venloo naar Hamburg, van Wesel naar Bocholt en van Wesel naar Gennep. Zij is voorts de zetel van een paar regtbanken, van eene Kamer van Koophandel, van de Neder-Rijnsche verzekeringsmaatschappij enz. Er zijn drie Protestantsche kerken en onder deze de Willebrord-kerk van 1181 en de Mathena-kerk van 1429 met een toren ter hoogte van 102 Ned. el, — voorts twee R. Katholieke kerken, eene synagoge, een antiek, rijk versierd raadhuis, een gouvernementshuis, in 1417 door hertog Adolf van Cleef gesticht, maar thans de woning van den kommandant, een gymnasium, eene hoogere burgerschool, een stedelijk en een R. Katholiek ziekenhuis, een militair hospitaal, onderscheidene tuighuizen en kazernes, een schouwburg, onderscheidene instellingen van weldadigheid en eene haven. De vestingwerken bestaan uit een aantal bastions, ravelijnen en andere buitenwerken, eene tusschen de Rijn en de Lippe gelegene citadel en verschillende forten.
Op het excercitieplein verheft zich een gedenkteeken, in 1845 gesticht ter gedachtenis aan elf Pruissische officieren van het vrijkorps van Schill, die aldaar den 16den September 1809 op bevel van Napoleon I werden dood geschoten. Er zijn onderscheidene fabrieken, scheepstimmerwerven en boekverkoopers. Voorts heeft men er eene vrije haven, een levendigen handel in zuurkool, kaas, visch enz., een aanzienlijk garnizoen en ongeveer 20000 inwoners, van welke omstreeks 9000 de Protestantsche godsdienst belijden. — Wesel behoorde aanvankelijk tot het Duitsche Rijk, verviel in de 13de eeuw aan de graven van Cleef, en ontving van Dietrich VI (1241) stedelijke regten. In 1368 kwam de stad in het bezit van graaf Engelbert III von der Mark. In weerwil van deze afhankelijkheid werd zij in 1495 nog steeds als eene rijksstad beschouwd, inzonderheid wegens de privilegiën, welke zij van graaf Johann (1347 en 1368) verworven had.
Ook behoorde zij tot de Hansa. Na het uitbarsten van den Cleefschen Successie oorlog viel zij in handen van de Spanjaarden, die den pfalzgraaf Wolfgang von Neuburg ondersteunden (26 Augustus 1614), en deze voerden er 15 jaren heerschappij, totdat Frederik Hendrik, prins van Oranje, zich op den 18den Augustus 1629 door eene krijgslist van haar meester maakte en haar aan Brandenburg afstond. In 1672—1674 en gedurende den Zevenjarigen Oorlog bleef de stad in de magt der Franschen. Bij het verdrag van Schönbrunn (15 December 1805) werd zij aan Napoleon I afgestaan, in 1806 aan het groothertogdom Berg toegevoegd, in 1810 ingelijfd in Frankrijk en verviel in 1814 weder aan Pruissen.