Wall (Pieter Hendrik van de), een verdienstelijk Nederlandsch geschiedvorscher, geboren te Dordrecht den 8sten Julij 1737, promoveerde te Utrecht in de regten, werd secretaris in zijne geboortestad, bekleedde er achtervolgens onderscheidene waardigheden en verkreeg grooten invloed op het beleid der zaken in Holland. In 1773 benoemden de Staten hem tot lid van Gecommitteerde Raden. Gehecht aan het Stadhouderlijk Bewind, keerde hij in 1795 tot het ambteloos leven terug, kwam in 1802 op nieuw aan het bewind als lid van het departementaal bestuur van Holland en zag zich door koning Lodewijk benoemd tot ridder der Unie, tot Staatsraad in buitengewone dienst enz. Hij overleed den 28sten Mei 1808.
Van de Wall was ongemeen ervaren in ’s Lands geschiedenis en oudheden en schreef: „Verhandeling over de handvesten en voorrechtsbrieven der stad Dordrecht enz. (1768)” en het uitstekend werk: „Handvesten, privilegiën, vrijheden, voorrechten, oetrooyen en costumen enz. der stad Dordrecht (1770—1783, 3 dln folio)”. Ook was hij van plan, de „Privilegiën van Zuid-Holland" en een „Dordrechtum eruditum” in het licht te geven. Eindelijk leverde hij een paar oudheidkundige verhandelingen in de werken der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden.
