Walhalla of de Zaal der gesneuvelden is volgens de Noordsche godenleer het verblijf der in den slag gevallen helden. Zij is eene prachtige zaal in Gladsheim (Vreugdeburgt), omgeven door een bekoorlijken lusthof, Glasur genaamd. Vóór de zaal, die zoo hoog was, dat men ternaauwernood den gevel kon zien, hing, als zinnebeeld van den strijd, een wolf met een adelaar er boven. De zaal zelve, met schilden en speeren versierd, had 540 deuren, en door elke van deze konden 800 einheriar (gesneuvelde helden) naast elkander binnentreden.
De Vorsten werden allen in Walhalla opgenomen, ook wanneer zij niet in den slag waren gebleven, en daar het als eene eer werd beschouwd, met een aanzienlijk gevolg en groote schatten aldaar te verschijnen, bragten de strijdmakkers van een op het oorlogsveld gevallen aanvoerder zich vrijwillig om het leven en in zijn graf legde men, behalve zijn strijdpaard en zijne wapens, de door hem op zijne rooftogten verzamelde kostbaarheden. Tot uitspanning trokken de einheriar elken morgen in woesten strijd tegen elkander op, doch op den middag waren de wonden reeds genezen, en de helden kwamen alsdan onder het voorzitterschap van Odin aan den maaltijd bijéén. Zij nuttigden het spek van het wilde zwijn Sahrimner, hetwelk dagelijks weder aangroeide, en verkwikten zich met bier en meede, aan de uijers der geit Heidrun ontleend. Onder het bestuur van Freya reikten de Walkyriën hun de drinkhorens toe. Zulke denkbeelden vormden de oud-Skandinavische helden van het toekomstige leven.
De naam van Walhalla wordt voorts gegeven aan een grootsch gebouw, van marmer opgetrokken, op eene hoogte, ongeveer 8 Ned. mijl beneden Regensburg aan de Donau en aldaar gesticht door koning Lodewijk I van Beijeren. Het werd ontworpen door Leo von Klenze. Het leggen van den eersten steen had plaats op den 18den October 1830 en de inwijding op den 18den October 1841. Van den voet des heuvels klimt men langs marmeren trappen naar den eigenlijken tempel omhoog. De onderbouw van dezen is 138 Ned. el lang, 91 Ned. el breed en 60 Ned. el hoog, en de tempel zelf heeft bij eene lengte van 74 en eene breedte van 35 eene hoogte van 20 Ned. el. Hij is van Untersberger wit marmer gebouwd en rondom door 58 gecanneleerde Dorische zuilen van bleekrood marmer omgeven, van welke tweemaal 8 den voorgevel torschen en een ruim voorportaal vormen, 17 aan elk der zijden en de 8 overige aan den achtergevel geplaatst zijn. In den voorgevel ziet men 15 zinnebeeldige figuren, door Rauch en Schwanthaler ontworpen en door laatstgenoemde in marmer gebeiteld; zij herinneren aan den bevrijdingsoorlog van Duitschland tegen Napoleon I, en in het midden verheft zich het reusachtige beeld der Germania.
Het beeldhouwwerk van den achtergevel, door Schwanthaler ontworpen en uitgevoerd, heeft betrekking op de overwinning, door de Cheruskers op de Romeinen behaald. Van binnen vormt het gebouw, hetwelk zijn licht ontvangt door openingen in de rijk versierde zoldering, een langwerpig vierkant, in drie afdeelingen verdeeld. In de middenste heeft men twee zittende en in elk der beide andere twee staande Roemgodinnen van Rauch, en rondom langs den wand loopt eene fries van marmer met reliëfs, door den beeldhouwer J. M. Wagner ontworpen en door Pettrich en Schöpf uitgevoerd, namelijk eene voorstelling der aloude geschiedenis van Duitschland. Onder deze fries langs de wanden verheffen zich in twee rijen boven elkander de marmeren borstbeelden van uitstekende Duitschers. Van hen, wier beelden men niet kon bekomen, prijken de namen met gouden letters aan den wand. Aan de noordzijde heeft men achter deze groote zaal een opisthodomos, welke op de verdieping eene loge vormt, tusschen karyatiden naar de zijde der groote zaal geopend.