Onder dezen naam vermelden wij:
Johannes Vollenhove, geboren te Vollenhove den 11den Junij 1631. Hij studeerde in de theologie en was achtervolgens als predikant werkzaam te Vledder, Zwolle en ’s Gravenhage, en overleed in laatstgenoemde stad den 14den Maart 1708. De universiteit te Oxford bevorderde hem tot doctor in de godgeleerdheid. Behalve vele leerredenen leverde hij een bundel „Poëzij (1686)”.
Cornelis Vollenhove, een verdienstelijk staatsambtenaar, geboren te Amsterdam den 5den Februarij 1778. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de regten, vestigde zich als advocaat in zijne geboortestad, bekleedde onderscheidene stedelijke ambten, werd in 1811 advocaat bij den staatsraad te Parijs, in 1816, na zijn terugkeer in Nederland, referendaris bij den Raad van State, in 1826 administrateur van het binnenlandsch bestuur, in 1831 secretaris-generaal, in 1846 tijdelijk minister van Binnenlandsche Zaken en in 1848 staatsraad in buitengewone dienst. Hij overleed te ’s Gravenhage den 14den November 1849.
Van zijne geschriften noemen wij:
— „Lofrede op Coenraad van Beuningen”,
— „Iets over het Aalmoezeniershuis te Amsterdam en eenige bedenkingen over de armoede. (1835)”.