Voght (Kaspar, vrijheer von), een uitstekend burger van Hamburg, aldaar geboren den 17den November 1752, was aanvankelijk werkzaam op het handelskantoor van zijn vader, reisde in Engeland, Frankrijk, Spanje, Zwitserland en Italië, en aanvaardde in 1781 na het overlijden van zijn vader diens handelszaak. Hij riep verschillende instellingen in het leven ter ondersteuning van behoeftigen en ter verbetering van het onderwijs, reisde in 1793—1795 in Engeland, Schotland en Ierland en schreef er zijn „Account of the management of the poor in Hamburg between the years 1788—1794 (laatste druk, 1817)”. Na zijn terugkeer zette hij zijne vroegere bemoeijingen voort en werd in 1801 door keizer Frans II naar Weenen geroepen, om aldaar eene armen-inrigting te doen verrijzen, waarna de Keizer hem in den stand der vrijheeren opnam. Ook te Berlijn bragt hij eene dergelijke inrigting tot stand.
Voorts bevorderde hij den landbouw door te Flottbeck aan de Elbe eene landbouwschool te stichten. In 1807 bezocht hij, op last van de Fransche regering, de armenhuizen en gevangenissen te Parijs en in andere groote steden des rijks, maar toen hij in zijne geboortestad terugkeerde, vond hij er zijne eigene stichting door de Franschen verwoest. Hij overleed den 20sten Mei 1839, en van zijne geschriften vermelden wij: „Sammlung landwirtschaftlicher Schriften (1825)”, — „Ueber die Vortheile der grünen Bedungung und des Lupinenund Spargelbaues (2de druk, 1833)”, — „Flottbecks hohe Cultur (1839)”, — „Ueber die Vortheile des flachen Eineggens der Saat (1831)”, — en „Gesammeltes aus der Geschichte der hamburger Armenanstalt (1838)”.