Vertinnen is het bekleeden van metalen voorwerpen met tin. Koperen, geel-koperen en smeedijzeren vaten, die men aan de binnenzijde wil vertinnen, worden geschuurd, met verdund zwavelzuur gezuiverd, afgedroogd en op een vuur warm gemaakt. Daarin werpt men dan colophonium (of ook salmiak of chloorzink) en gesmolten tin en wrijft dit laatste met eene lap langs de oppervlakte, waarna men het overschot er uitgiet. Dikwijls wordt bij het vertinnen lood bij het tin gevoegd, en men gebruikt ook wel legéringen van 8 deelen tin en 1 deel ijzer of van 16 deelen tin en 1 deel nikkel.
Moeijelijker is het, gegoten ijzer te vertinnen; men moet dit, nadat het tin over de oppervlakte verspreid is, snel afkoelen. Zink wordt door het vertinnen duurzamer; men behandelt het op dergelijke wijze als ijzerblik, dat wil zeggen, men zuivert het met een bijtmiddel, dompelt het in talk, daarna in tin en vervolgens nogmaals in talk. Lood kan men vertinnen door middel van colophonium, wanneer men er dit als een poeder op uitstrooit, gesmolten tin er opgiet en dit met eene lap of met werk uitstrijkt. Kleine voorwerpen worden in een zuur gereinigd, in gesmolten, met talk bedekt tin geworpen, er met eene vork uitgehaald en daarna in water gedompeld. Natte vertinning geeft slechts eene zeer dunne laag van tin en wordt voor spelden, ringen, kleine ketens, horlogesleutels enz. aangewend. Men zuivert de voorwerpen met wijnsteen of verdund zwavelzuur en kookt ze in een geel-koperen of vertind-koperen ketel met water, wijnsteen en tin in korrels, totdat zij blank zijn, waarna men ze afspoelt en in zaagmeel droogt. Het vertinnen geschiedt snel in eene oplossing van tin-asch en kaliloog, waarin men de geel-koperen of koperen voorwerpen met gekorreld tin laat koken.
IJzeren of stalen voorwerpen moeten vooraf verkoperd worden. Om groote voorwerpen te vertinnen, dompelt men ze in eene sterk verdunde oplossing van tinchloride, welke men in een houten bak heeft gereed gemaakt, en laat daarin een klein stuk zink zweven, zonder dat voorwerp aan te raken. Beide moet men van tijd tot tijd afspoelen. Vaten, welke alleen van binnen vertind moeten worden, vult men met die vloeistof en laat daarin het stuk zink hangen. Zink vertint men met eene warme oplossing van 2 deelen wijnsteen, 1 deel tinchloride en 4—5 deelen water, terwijl men de vloeistof met zand vermengt en den brij er met eene spons inwrijft. Langs galvanischen weg vertint men gegoten ijzer en zink door middel van eene met overmaat van bijtende kali vermengde oplossing van tinchloride.