Varnhagen von Ense (Karl August), een Duitsch schrijver, geboren den 21sten Februarij 1785 te Düsseldorf, ontving zijne eerste opleiding te Hamburg en studeerde te Berlijn en te Halle in de geneeskunde, wijsbegeerte en oude letteren. De voorlezingen van Schlegel, Piekte, Wolf, Schleiermacher en Steffens hadden er grooten invloed op zijne rigting. Reeds in 1803 gaf hij met Chamisso een „Musenalmanach” in het licht. In 1809 vertrok hij uit Tübingen naar het Oostenrijksche leger en werd na den slag van Aspern tot officier bevorderd.
Bij Wagram werd hij zwaar gewond, en na zijne herstelling vergezelde hij den Oostenrijkschen generaal prins Bentheim op onderscheidene reizen, o. a. in 1810 naar het Hof van Napoleon te Parijs. Toen de Oostenrijkers in 1812 deel namen aan den Russischen veldtogt, verliet hij de dienst en begaf zich naar Berlijn. In 1813 trad hij als kapitein in Russische dienst en werd adjudant van Tettenborn, dien hij naar Parijs vergezelde. Te midden van het wapengekletter gaf hij de „Geschichte der Hamburger Ereignisse (1813)” en de „Geschichte der Kriegszüge des Generals von Tettenborn (1815)” in het licht. Te Parijs zag hij zich benoemd tot ambtenaar in Pruissische staatsdienst, vergezelde in 1814 den Rijkskanselier von Hardenberg naar het Congrès te Weenen, in 1815 naar Parijs en werd vervolgens minister-resident te Karlsruhe. In den zomer van 1819 werd hij, vermoedelijk wegens deelneming aan den strijd tusschen Beijeren en Baden over de erfopvolging in Baden en de toewijzing der Badensche Pfalz aan Beijeren, teruggeroepen, waarna hij met den titel van geheim legatieraad meestal te Berlijn vertoefde en aldaar den lOden October 1858 overleed. Wrevelig over zijne verwijdering uit de openbare zaken, sloeg hij de gebeurtenissen, vooral de binnenlandsche ontwikkeling van Pruissen, met achterdochtige blikken gade en bragt zijne veelal bekrompene en kleingeestige opmerkingen zorgvuldig op het papier. Wijders behooren zijne talrijke geschriften aanvankelijk tot het gebied der romantiek en later tot dat der biographie en letterkundige critiek.
Ongetwijfeld bekleedt hij eene plaats onder de beste Duitsche prozaschrijvers. Zijn stijl, naardien van Göthe gevormd, is zoo beschaafd, dat men er naauwelijks eenig eigenaardig kenmerk aan waarnemen kan. Hij leverde: „Deutsche Erzählungen (1815)”, — „Vermischte Gedichte (1816)”, — „Geistliche Sprüche des Angelus Silesius (1822)”, — „Goethe in den Zeugnissen der Mitlebenden (1823)”, — „Biographische Denkmale (1824— 1830, 5 dln; 3de druk, 1872, 10 dln)”,— „ Zur Geschichtschreibung und Literatur (1833)”, — „Denkwürdigkeiten und vermischte Schriften (1843—1846, 7 dln, terwijl dl 8 en 9 uitgegeven zijn door zijne nicht Ludmilla Assing in 1859)”, — „Karl Müllers Leben und kleine Schriften (1847)”, — en „Schlichter Vortrag an die Deutschen (1848)”. Na zijn dood verschenen nog door de zorg van Ludmilla Assing: „Briefe von Alexander von Humboldt an Varnhagen (afl. 1—5, 1860)”, — „Briefe an eine Freundin (1860)”, — „Tagebücher (dl 1—14, 1861—1870)”, — „Briefwechsel zwischen Varnhagen und Oelsner (1865)”, — „Briefe von Stägemann, Metternich, Heine und Bettina von Arnim (1865)”, — „Briefe von Chamisso, Gneisenau, Haugwitz enz. (1867, 2 dln)”, — en „Ausgewählte Schriften (1871—1877, 19 dln)”. — Varnhagen ondervond gedurende zijn leven den zegenrijken invloed van zijne voortreffelijke echtgenoote Rahel Antonie Friederike Levin, geboren te Berlijn in Junij 1771, eene zuster van den dichter Ludwig Robert Levin. Sedert 1806 verkeerde zij op verschillende druk bezochte Duitsche badplaatsen, voorts te Parijs, Frankfort aan de Main, Hamburg en Praag, en was door den band der toegenegenheid verbonden tot 1813 met Alexander von der Marwitz, die in den slag bij Montmirail sneuvelde. Daarop omhelsde zij, tot een Israëlietisch geslacht behoorend, de Christelijke godsdienst en trad den 27sten September 1814 in het huwelijk met Varnhagen, dien zij sedert 1807 kende, en overleed te Berlijn den 7den Maart 1833. Uit hare schriftelijke nalatenschap verschenen: „Rahel, ein Buch des Andenken für ihre Freunde (1833; 2de druk, 1834, 3 dln)”, — „Gallerie von Bildnissen aus Rahels Umgang und Briefwechsel (1836, 2 dln)”, — „Briefwechsel mit David Veit (1861, 2 dln)”, — en „Briefwechsel mit Varnhagen (1874— 1875, 6 dln)”.