Uminski (Jan Nepomuk), een Poolsch generaal, geboren in 1780 in het groothertogdom Posen, vocht reeds in 1794 onder Kosciusco, organiseerde te Warschau eene eerewacht voor Napoleon I en werd zelf luitenant bij een regiment ulanen. Aan het hoofd eener ruiterbende streed hij vóór Dantzig en Dirschau, maar viel bij laatstgenoemde stad gewond in handen der Pruissen. In den oorlog tegen Oostenrijk (1809) voerde hij bevel over de voorhoede van generaal Dombrowski en trok in 1812 als kolonel van een door hem gevormd hussarenregiment naar Rusland. Hier onderscheidde hij zich vooral bij Moshaisk en bevond zich tijdens den intogt van het groote leger in Moskou bij de voorhoede.
Op den terugtogt redde hij het leven van den zieken vorst Poniatowski, kwam als brigadegeneraal aan het hoofd van het regiment Krakuzen en voegde zich daarmede bij het korps van Poniatowski. Gedurende den veldtogt in Saksen (1813) bevond hij zich meestal bij de voorhoede en werd bij Leipzig gewond. Wegens zijne deelneming aan het vaderlandlievend verbond der Kossinierij (Seizendragers) zag hij zich eerlang tot eene zesjarige vestingstraf in Glogau veroordeeld, maar ontvlugtte bij het uitbarsten der Poolsche omwenteling in 1831 en trad in het leger der opstandelingen aanstonds op als divisie-generaal. In den slag van Grochow (25 Februarij) behaalde hij de overwinning op den Russischen veldheer Diebitsj. Voorts verwierf hij grooten roem aan de Narew (in Maart), bij Poeltoesk, aan de Liwiec (9 en 10 April) bij Kaloesjin (in Mei) en bij de bestorming van Warschau (6 en 7 September).
De dictatuur, hem door den Landdag aangeboden, wees hij van de hand. Na het bezwijken van Polen werd hij door Pruissen en Rusland in den ban gedaan en te Posen als vlugteling in beeldtenis opgehangen, zoodat hij de wijk nam naar Frankrijk. Daarna woonde hij te Londen, en eindelijk te Wiesbaden, waar hij in Junij 1851 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij : „Récit des événements militaires de la bataille d’Ostrolenka (1832).”