Umbriërs is de naam van oud-Italiaansch weleer sterk verspreid en zeer magtig volk, dat eens al het land ten westen van de Apennijnen tot aan kaap Gargano en daarenboven ook het later alzoo genoemde Etrurië bewoonde, maar vervolgens uit al die landen, behalve Umbrië zelf, verdreven werd, terwijl het ook een aan de kust liggend gedeelte van laatstgenoemd landschap aan de Senonische Galliërs moest afstaan, zoodat het alleen op den oostelijken oever van de Tiber en aan de oostelijke helling der Apennijnen gevestigd bleef. De Umbriërs kwamen omstreeks het jaar 309 vóór Chr. in aanraking met de Romeinen en leden in 308 bij Mevania eene geduchte nederlaag. Ook in 295 namen zij met de Samnieten, Etruscers en Galliërs deel aan den strijd tegen Rome, maar moesten na den slag bij Sentinum de wapens nederleggen. In den Bondgenootenoorlog verkregen zij met de overige vrije bewoners van Midden- en Beneden Italië het Romeinsch burgerregt.
Hunne taal, waarvan de Eugubinische Tafels getuigenis geven, behoort tot den Indisch-Germaanschen stam en is vermaagschapt met het Latijn. De grenzen van het landschap Umbria waren in den tijd van Augustus: ten noorden de Rubicon, ten westen de Tiber, ten zuiden de Aesis en ten westen de zee. De mazen van dit gewest zijn kustrivieren, (onder welke de Metataurus behoort) of kleine zijrivieren van de Tiber.