Themistocles, een beroemd Atheensch veldheer en staatsman, geboren omstreeks het jaar 627 vóór Chr. te Athene, was de zoon van Neocles uit den oud-Attischen stam der Lycomiden en van eene buitenlandsche (Thracische of Carische) moeder, zoodat hij niet tot de volbloedburgers behoorde, toonde reeds als knaap een doordringend verstand, een helder oordeel, een levendig gevoel van eigenwaarde en een verheven geest, maar bezat tevens een hartstogtelijk en trotsch karakter. Hij verkreeg door zijne gaven des geestes en door zijne vermetelheid grooten invloed op zijne medeburgers en poogde dien te versterken door eene magtige vloot te scheppen. In 493 werd hij tot archon gekozen en bevorderde den aanleg van eene nieuwe haven in den Piraeus, wekte in 490 de Atheners op tot verzet tegen de overmagt van Perzië en streed als één der tien legerhoofden in den slag bij Marathon. Daar hij besefte dat het gevaar niet was afgewend, maar de Perzen met nog grooter magt zouden terugkeeren, waaraan de Atheners alleen met eene vloot weerstand zouden kunnen bieden, zorgde hij voor de vaststelling van het besluit, dat de opbrengst der zilvermijnen van den berg Laurion besteed zouden worden aan het bouwen van 1000 nieuwe schepen; ook dreef hij de wet door, volgens welke ieder jaar 20 nieuwe schepen met drie roeibanken aan de vloot zouden worden toegevoegd.
Daar Aristides deze bepalingen als verderfelijk beschouwde en de uitvoering daarvan tegenwerkte, werd hij in 484 op aansporing van Themistocles door middel van het ostracismus verbannen, en nu voerde Themistocles uitsluitend heerschappij in Athene en gebruikte deze tot vermeerdering der toerustingen voor de zeemagt, zoodat weldra 200 schepen in gereedheid waren. Als bevelhebber over deze vloot nam hij deel aan de oorlogen van 480 (zie Griekenland) zijn beleid was oorzaak, dat de Grieksche vloot bij Artemisium den vijand durfde afwachten; hij bewoog de Atheners, een volkomen vertrouwen te stellen op de zeemagt en bewerkte eindelijk door volharding en list den zeeslag bij Salamis, waar de Grieken eene glansrijke overwinning behaalden. Daarop onderwierp hij de Cycladen en noodzaakte de inwoners, oorlogsschatting op te brengen. Afgunst en naijver wisten echter te bewerken, dat aan Themistocles de prijs der overwinning, die hem ten volle toekwam, onthouden werd, en dat hij ook in 479 niet weder met het bevelhebberschap werd bekleed. Athene werd daarop onder zijn bestuur weder opgebouwd en versterkt. Het verzet van Sparta tegen het herstellen der muren verijdelde hij door list, maar haalde zich daardoor ook den haat der Spartanen op den hals. Ook de Piraeus werd op nieuw en op grootere schaal van versterkingen voorzien, de aanleg van de haven voltooid en door bevordering der kolonisatie de stad bevolkt. Niettemin verloor Themistocles weldra zijn aanzien en zijn invloed, daar hij niet was vrij te spreken van ijdelheid, willekeur en omkoopbaarheid, weshalve zijn gedrag niet weinig afstak bij dat van den edelen Aristídes.
Daar hij dezen tegenwerkte en de goede verstandhouding met Sparta verstoorde, werd hij in 470 door het schervengerigt verbannen. Hij begaf zich nu naar Argos, maar moest, toen de hem vijandige Spartanen hem van deelneming aan het hoogverraad van Pausanias beschuldigden en te Athene zijne veroordeeling en vervolging doordreven, in 466 vandaar de wijk nemen. Hij begaf zich over Cercyra en Epirus naar Admetus, koning der Molossers en, toen de Spartanen ook dezen om zijne uitlevering lastig vielen, in 465 over Ephesus naar Susa, naar Artaxerxes, koning der Perzen, die hem de inkomsten schonk van drie steden, van Magnesia voor brood, van Lampsacus voor wijn en van Myus voor toespijs. Te Magnesia woonde Themistocles geruimen tijd als Perzisch landvoogd in oosterschen glans. Toen hij voorts na het uitbarsten van een opstand in Egypte over eene Perzische vloot zou gebieden en tegen zijn vaderland optrekken, overleed hij plotseling (omstreeks 460), welligt door vergif in te nemen. Zijne vrienden bragten zijn stoffelijk overschot heimelijk naar Athene, waar het werd bijgezet. Te Magnesia werd echter later zijn graf aangewezen en zijn standbeeld op het marktplein geplaatst. De brieven, welke aan hem worden toegeschreven, zijn onecht.