Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Teer

betekenis & definitie

Teer, een product van destillatie van onderscheidene bewerktuigde zelfstandigheden, ontstaat steeds nevens eene waterige, zure of alkalische vloeistof, waarin verschillende stoffen zijn opgelost, en een mengsel van gassen.

Men verkrijgt teer veelal als bijproduct van drooge destillatie bij het bereiden van andere voortbrengselen, bijv. van lichtgas, van houtazijn enz. In andere gevallen is teer het hoofdproduct, en deze stof bezit vooral eene hooge waarde sedert men daarin eenige andere kostelijke zelfstandigheden ontdekt heeft. Naar gelang van de grondstof, welke aan destillatie onderworpen wordt, verkrijgt men teer van verschillende hoedanigheid; maar steeds is deze donkerbruin of zwart, dik-vloeibaar, prikkelend van reuk en zeer zamengesteld. Houtteer verkrijgt men als bijproduct bij de bereiding van houtskool, houtgas en houtazijn. Deze teer is donkerbruin, ligter dan water, doordringend van reuk, walgingwekkend, scherp en bitter van smaak, brandt met eene heldere, roetgevende vlam, lost grootendeels op in alkohol en aether, vermengt zich met vetten, staat aan water azijnzuur af en bevat benzol, toluol, xylol, cumol, retinyl, cymol, phenol, kresol, naphthaline, paraffine, organische bases enz. Door zijn phenolgehalte is teer bederfwerend en dient alzoo tot het teeren van schuttingen, het kalefateren van schepen enz., voorts tot het koken van pik, en het wordt ook gedestilleerd. Hierbij verkrijgt men ligte oliën (hout-olie), die eenig benzol bevatten en als vlekkenwater gebezigd worden, zware oliën, waarvan men roet bereidt of waarmede men hout impregneert, en ook wel paraffine en kreosot. Teer van berkenhout wordt aangewend tot het bereiden van juchtleer.

Turfteer bevat benzol, totuol, paraffine, naphthaline, phenol, kresol, ammoniak, methylamine, propylamine en aniline. Men destilleert deze teersoort en verkrijgt turf-olie en smeerstof, alsook paraffine; doch de opbrengst is gering, en de veenparaffinefabrieken zijn nagenoeg allen verdwenen. Bruinkolenteer is zeer verschillend naar gelang van de gesteldheid der grondstof. In het algemeen is deze soort donkerbruin, riekt onaangenaam en verstijft ligt wegens haar aanmerkelijk paraffinegehalte. Teer van pyropissiet is boterachtig en geel als was, en vormt de grondstof voor de paraffinefabrieken. Men verkrijgt daaruit door destillatie ligte en zware oliën (koolwaterstoffen), die door eene behandeling met natronloog en geconcentreerd zwavelzuur gezuiverd worden, waarna men ze gebruikt om te smeeren of tot verlichting (photogeen, solarolie enz.) Op dergelijke wijze verkrijgt en bezigt men teer uit bitumineusen leisteen. Het belangrijkst echter is de steenkolenteer (koolteer), een bijproduct der gasfabrieken. Deze is donkerbruin of zwart, kwalijkriekend, zwaarder dan water en bestaat uit vloeibare en vaste koolwaterstoffen, (benzol, toluol,cumol, cymol, anthraceen en naphthaline), zuren (phenol, kresol, phlorol en rosolzuur), bases (aniline, chinoline, toluidine enz.) en asphaltvormende zelfstandigheden.

De quantitatieve zamenstelling van teer is verschillend naar gelang van de hoedanigheid der steenkolen en van de uitvoering der destillatie. In het algemeen ontstaat bij eene snelle destillatie bij een hoogen warmtegraad veel gas en weinig teer, en deze bevat alsdan weinig oliën, maar veel naphthaline. Gemiddeld bevat kool-teer 1,5% benzol, 35% naphtha, 22% naphthaline, 1% anthraceen, 9% phenol en 31,5% pik. Het aantal bases is zeer klein. Bij de bereiding wordt de teer door stil te staan van water bevrijd en daarop gedestilleerd. Wat ligter is dan 0,90—0,96 (9—12%) wordt als ligte teer-olie opgevangen. Dan volgen de zware of kreosot-oliën (30—35%), terwijl naar mate van het vroeger of later staken der destillatie week of hard pik (asphalt) achterblijft. De temperatuur klimt daarbij tot 400°.

De ligte teer-oliën worden met natronloog of zwavelzuur gezuiverd en de alzoo verkregen naphtha gerectificeerd in toestellen, welke op die der spiritusbereiding gelijken. De producten zijn alsdan de in den handel voorkomende benzol en toluol. De gezuiverde zware oliën geven bij de destillatie phenol en naphthaline, waarbij het soortelijk gewigt klimt tot 1. Bij eene voortgezette destillatie van teer erlangt men oliën, die veel phenol en naphthaline bevatten, ligt verstijven en tot het impregnéren van hout dienen, — voorts zware, vloeibaar blijvende olie (smeer-olie), en ten laatste eene geelachtig groene olie, die bij afkoeling brijachtig wordt, namelijk smeervet. Uit dit laatste verkrijgt men anthraceen. Het weeke pik, tot briquettes dienend, levert bij verwarming nog meer anthraceen, waarmede eindelijk nog zware vloeibare koolwaterstoffen vermengd zijn. De ligte en zware teer-oliën worden op vele wijzen gebruikt. Benzol en toluol zijn inzonderheid de grondstof voor de anilineverwen; doch ook carbolzuur, anthraceen en naphthaline worden tot het verkrijgen van teerverwen en tot vele andere doeleinden gebezigd.