Swift (Jonathan), een beroemd hekelschrijver op staatkundig gebied in Engeland, werd geboren te Dublin den 30sten November 1667 en toonde reeds als knaap den trotschen menschenhaat en de zelfgenoegzaamheid, die hem als man tot een oorspronkelijk, maar geenszins beminnelijk letterkundige hebben gevormd. Drie jaren zijner kindschheid bragt hij in Engeland door, bezocht daarop eene school te Kilkenny, studeerde sedert 1682 aan het Trinity College te Dublin, en werd in 1688 secretaris van sir William Temple te Norr Park in Surrey. Toen Temple in 1699 overleed, belastte Swift zich met de uitgave van diens staatkundige werken en keerde daarop als kapellaan van graaf Berkeley, onderkoning van Ierland, derwaarts terug. Zijne leeraarsplaats te Laracor verschafte hem een jaargeld van 400 pond sterling.
Hij bleef er tot 1710, doch bragt ieder jaar een bezoek aan Engeland, waar hij kennis aanknoopte met de leiders der Whigpartij, welke in die dagen aan het hoofd der zaken stonden. Om hen te ondersteunen, gaf hij in 1701 het vlugschrift uit: „A discourse of the contests and discussions between the nobles and commons of Athens and Rome”. Hij maakte zich echter eerst beroemd door de naamlooze uitgave der geschriften: „Battle of the books (1697)” — en „The tale of a tub (1703—1704)”. Dit laatste is eene bijtende satire op de R. Katholieken en de Presbyterianen en geschreven ter gunste der Staatskerk. Het eerste behandelt een brandend vraagstuk van dien tijd, namelijk of men de geschriften van den nieuweren tijd hooger moet schatten dan die der Grieken en Romeinen. Swift beantwoordde die vraag ontkennend.
Hij ontwikkelde in zijn „Sprookje van de tob” een sarcasmus, dat hem tot den meest gevreesden schotschriftschrijver van dien tijd verhief. In 1710 onderhandelde hij op last van den aartsbisschop Ving, primas van Ierland, over de afschaffing der tienden aldaar, en wel met zoo gunstig gevolg, dat hij bij zijn terugkeer in Ierland met klokgelui ontvangen werd. Inmiddels verlangde hij naar Engeland terug te keeren en er zich in den staatkundigen kring te bewegen, en daar hij bij de Whigs niet geslaagd was, vond hij er geen bezwaar in, tot de Tories over te loopen en zijne vroegere medestanders met nog vinniger hekelschriften aan te vallen, dan vroeger de Tories. Het doel zijner eerzucht was een bisschopszetel in Engeland; de ministers waren ook niet ongenegen, hem dien te bezorgen, doch hunne pogingen bleven vruchteloos, Swift werd tot zijne groote teleurstelling met het decanaat van St. Patrick te Dublin afgescheept. Gedurende zijn daarop volgend verblijf in Ierland (1714— 1726) wist hij intusschen opnieuw de volksgunst te verwerven doordien hij in scherpe vlugschriften, aan het Engelsche ministérie gerigt, den toestand van zijn ongelukkig en verdrukt vaderland met donkere kleuren wist te schilderen, zoodat hij deswege menige vervolging van de zijde der regéring te verduren had. Bij den wrevel over de verijdeling zijner hoop kwam in dien tijd nog de tragische afloop eener dubbele minnarij. Sedert lang toch had Swift eene innige betrekking aangeknoopt met Esther Johnson (Stella genaamd), welke hij ten huize van sir Temple had leeren kennen, maar vatte later tevens genegenheid op voor eene andere jonge dame te Londen, Esther van JHmrich (Vamessa geheeten), aan wie hij echter zijne betrekking met Stella niet durfde openbaren. Nadat Vanessa haar ontdekt had, stierf zij van verdriet (1723), en eenige jaren daarna (1728) ook Stella, met wie hij kort te voren een geheim huwelijk had aangegaan. Sedert 1724 hield hij zich bezig met het schrijven van zijn beroemd werk: „Travels of Lemuel Gulliver”, dat in 1727 in het licht verscheen, de grootste bewondering wekte en in alle beschaafde talen werd overgezet. Het bevat in eenvoudige en natuurlijke taal en onder het masker van den grootsten ernst eene vermakelijke satire op menschelijke dwaasheden en zwakheden in het algemeen, met talrijke uitvallen op den godsdienstigen, staatkundigen en maatschappelijken toestand van het Engelsche volk; het is intusschen ook niet vrij van kwetsende en krenkende uitspraken, die van den menschenhaat van den schrijver getuigen. Met dat werk had bij zijne dichterlijke kracht uitgeput. Zijne vermogens begonnen te verzwakken en hij verviel tot eene tweede kindschheid, waarna hij den 19den October 1740 te Dublin overleed. Van zijne overige geschriften vermelden wij nog de met Pope uitgegeven: „Miscellanies (1727, 3 dln)”, en de na zijnen dood in het licht verschenen „History of the four last years of Queen Anne”. Ook verscheen nog zijne briefwisseling (1766, 3 dln).