Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Sóphocles

betekenis & definitie

Sóphocles, de beroemdste treurspeldichter der Grieksche oudheid, geboren in 496 vóór Chr. op het gebied van Colonus in Attica, was de zoon van den wapensmid Sophilus, ontving eene zorgvuldige opvoeding en bestuurde volgens de overlevering in 480 de rei van hen, die het feestgezang aanhieven bij de trofeeën van Salamis.

In 468 waagde hij den strijd met Aeschylus, 30 jaar ouder dan hij, om den prijs voor het beste treurspel en behaalde de overwinning. Sedert dien tijd werd hij, vooral ook omdat Aeschylus zich kort daarna uit Athene verwijderde, als de voornaamste treurspeldichter van Attica gehuldigd en behield gedurende eene halve eeuw dien hoogen rang. Steeds viel hem de eerste of althans de tweede prijs ten deel. Ja, toen hij in 441 zijne „Antigone” ten gehoore bragt, schonk het opgetogen volk hem, behalve den eersten prijs, de betrekking van veldheer naast Péricles in den strijd tegen Samos. Betrouwbare berigten over de latere levensjaren van Sóphocles ontbreken geheel en al.

Hij overleed, ongedeerd door den nijd, in 405, dus in hoogen ouderdom, volgens de sage van blijdschap over de zegepraal, die hij bij de dichterlijke spelen te Olympia verworven had. Zijne rustplaats werd aangewezen door een marmeren standbeeld (van Dionysus) met het tooneelmasker van „Antigone” in de hand. Ook deed, naar men meldt, zijn zoon lophon te Athene een gedenkteeken ter zijner eere verrijzen. Het verhaal van zijne oneenigheid met dien zoon, zoodat deze zijn vader wegens verkwisting zou hebben aangeklaagd, behoort tot de sprookjes.

Sóphocles wordt met regt beschouwd als de groote meester van het antieke treurspel. Hij bekreunde zich niet om de vóór hem gebruikelijke tetralogie (zie aldaar) en wist de stof als het ware zamen te trekken tot één drama. Hij gaf aan zijne personen een eigenaardig, aan de ondervinding ontleend karakter; zij dragen hun lot en hunne toekomst in hun eigen hart, zonder geheel en al afhankelijk te wezen van een donker noodlot, van het orakel en van droomgezigten.Alles geschiedt op eene menschelijke wijze, zooveel mogeiijk door den vrijen wil.

De kunst van Sóphocles is vooral in zijne karakterteekening gelegen, doch tevens ontwaart men in zijne stukken eene onvermijdelijk voortschrijdende handeling, die niet minder de meesterhand verraadt. Hij vermeed voorts alle gezwollenheid en de hiermede verbondene duisterheid, vooral in de zamenspraken, maar spreidde inzonderheid in de koren al den luister zijner dichterlijke gaven ten toon, hoewel hij de koren, die bij Aeschylus te zeer de overhand hebben, binnen behoorlijke grenzen beperkte.

In tegenstelling van den overweldigenden, bovennatuurlijken pathos van zijn voortreffelijken voorganger en met de verfijnde hartstogten, waarmede zijn sophistische mededinger Eurípides zijne helden en heldinnen doet optreden, ontwaart men bij Sóphocles zachtere, edele gevoelens, welke bij al de slagen van het lot en zelfs in den geweldigen strijd der driften de verhevenheid van den mensch doen uitkomen. De zamenspraak erlangt bij Sóphocles door het optreden van een derden persoon en door een aantal bijkomende rollen en toestanden eene groote mate van verscheidenheid en boeit tevens door de keurigheid van den versbouw en de betooverende werking der taal.

Hij heeft, behalve lofzangen en een geschrift in proza over het koor, 113 treurspelen achtergelaten. Men heeft er zich van kunnen verzekeren, dat dit aantal althans 70 bedroeg, behalve 18 satyrspelen. De stof voor zijne treurspelen ontleende hij vooral aan den epischen cyclus, aan de geschiedenis der Argiven en Thebanen en vooral aan den Argonautentogt.

De zeven bewaard gebleven treurspelen van dien dichter behooren, met uitzondering van „De vrouwen van Trachinae” tot de beste, welke hij geleverd heeft. Inzonderheid verdienen „Antigone” en „Oedipus te Colonus” den hoogsten lof, welke intusschen door anderen in geene mindere mate wordt toegekend aan „Electra”, — „Koning Oedipus”, — „Philoctetes”, — en „Ajax". De eerste uitgave dezer treurspelen is die van Aldinus (1502), en van den nieuweren tijd vermelden wij die van Wunder (nieuwe druk 1847— 1875, 2 dln), — Dindorf (2de druk 1860, 8 dln), — Schneidewin (7de druk 1875, 7 dln), en Bergk (1868).

Van de afzonderlijke stukken leverde van Herwerden een „Koning Oedipus (1866)”, terwijl Ellendt een uitmuntend: „Lexicon sophocleum (2de druk 1872, 3 dln)” bezorgde. Gedeelten van andere treurspelen van Sóphocles zijn te vinden in de „Fragmenta tragicorum graecorum (1846)” van Wagner en Nauck. „Oedipus te Colonus” en „Koning Oedipus” zijn o. a. in het Nederlandsch vertaald door Bilderdijk en „Antigoné” door Sifflé en door A. J. ten Brink.

< >