Smallenburg (Nikolaas), een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde, geboren te Nootdorp in Delftsland den 1sten December 1761, studeerde en promoveerde te Leiden in de regten, vestigde zich als advocaat te Utrecht en werd in 1788 te Franeker en in 1790 te Leiden tot hoogleeraar benoemd.
Hier was hij gedurende meer dan 40 jaren op eene roemrijke wijze werkzaam, bekleedde driemaal het ambt van rector magnificus, ontving een eervol emeritaat en betrok een buitenverblijf te Warmond, waar hij den 20sten Julij 1836 overleed. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, lid van de Hollandsche maatschappij van Wetenschappen, van de derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut enz.
Van zijne geschriften noemen wij: „A. Schultingii notae ad titulos Digestorum de verborum significatione et regulis juris. Edidit atque animadversiones suas adjecit N. Smallenburg (1799)”, — „A. Schultingii notae ad Digesta seu Pandectas. Edidit atque animadversiones suas adjecit N. Smallenburg (1804-1835, 7 dln)”, — en „Primae lineae juris civilis Belgici (1820; 2de druk 1825)”. Ook heeft hij onderscheidene „Orationes” in het licht gegeven.