Sinaï of Horeb, is de naam van een berg in het zuidelijk gedeelte van het Sinaïtische schiereiland, waar het Israëlietische volk ten tijde van Mozes de Wet der Tien Geboden ontving. Of dit geschiedde bij den hedendaagschen Dsjebel Moesa (Mozesberg, 2244 Ned. el hoog), bij den meer noordwaarts gelegen Catharinaberg (2602 Ned. el hoog) of bij den meer noordwestwaarts zich verheffenden Serbal (2052 Ned. el hoog), is niet met zekerheid beslist, hoewel men vrij algemeen eerstgenoemden berg als dien der wetgeving beschouwt. Het geheele gebergte (Dsjebel Toer), waartoe de Sinaï behoort, is woest en rotsachtig, van vele enge, doorgaans waterlooze dalen doorsneden en bestaat uit eene kern van onbegroeid oorspronkelijk gesteente (graniet, porphier, glimmerlei en dioriet), naar de zijde der kust met zandsteen en verder met kalk bedekt.
In eene dalkloof aan den voet van den Dsjebel Moesa ligt het klooster van St. Catharina (1528 Ned. el hoog), dat op eene vesting gelijkt en, naar men meent, in 527 door den Byzantijnschen keizer Justinianus, werd gesticht. Drie Ned. mijl vandaar (2097 Ned. el hoog) verheft zich de Kapel van Elias, die derwaarts vlugtte, nadat hij de Baälpriesters aan de beek Kison had gedood.
Vanhier bereikt men in 3/4de uur gaans den top van den Sinaï, waar eene kerk verrijst, het hoofddoel der bedevaarten. Dáár, zoo zegt men, stond eens Mozes, toen de Heerlijkheid des Heeren hem voorbijging. In eene kleine, daarnaast gelegene moskee brengen de Bedoeïenen hem heden ten dage nog dieren ten offer.