Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Sickingen

betekenis & definitie

Sickingen (Franz von), een Duitsch ridder, geboren den 2den Maart 1481 op den Ebernburg bij Kreuznach, streed reeds in 1508 in dienst van keizer Maximiliaan tegen de Venetianen, en leidde voor ’t overige geheel en al het leven van een ridder uit die dagen, alle middelen aan wendende om naast het gezag der vorsten en dat der opkomende steden zijn eigen gezag te handhaven, en eiken strijd, iederen roof geoorloofd achtend, wanneer er slechts eene ridderlijke oorlogsverklaring was voorafgegaan. Hij dreef dan ook een en ander op groote schaal. Hij voerde bijv. oorlog in 1513 tegen de stad Worms ter gunste van den vandaar verdreven burger Balthasar Schlör, dien hij als geheimschrijver in dienst nam; hij plunderde den 22sten Maart 1514 bij Oppenheim een handelsconvooi uit Worms en belegerde daarop deze stad met 7000 man, doch bombardeerde haar te vergeefs. Daarop beoorloogde hij den hertog van Lotharingen, om graaf Geroldseck in zijne regten te handhaven.

Koning Frans I van Frankrijk nam den reeds vermaarden aanvoerder eener geoefende bende in dienst en benoemde hem tot veldheer. Toen burgers van Metz zijne hulp inriepen tegen den gemeenteraad, trok hij met 16000 man te voet en 4000 te paard derwaarts en noodzaakte den raad, de gevraagde schadevergoeding te verleenen en de regten en vrijheden der burgers te bekrachtigen, en tevens om aan hem zelven eene brandschatting van 20000 goudguldens en aan zijn leger eene maand soldij te betalen. De tegen hem uitgevaardigde Kijksban werd door den Keizer ingetrokken, omdat deze zijn bijstand noodig had tegen Ulrich van Würtemberg. Doch vóór dat von Sickingen den krijgstogt tegen den Würtemberger aanvaardde, zond hij eene oorlogsverklaring aan landgraaf Philip van Hessen, die één zijner bloedverwanten benadeeld had, trok ijlings naar Darmstadt en dwong op den 23sten September 1518 zijn vijand, eene overeenkomst te sluiten, waarbij niet alleen herstel der geschondene regten, maar ook voor hem zelven eene schadeloosstelling van 35000 gulden bedongen werd. Dit verdrag echter, niet bekrachtigd door den Keizer, werd slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Bij de verovering van Stuttgart in 1519 verleende hij vooral aan Reuchlin zijne bescherming en nam dezen geleerde ook bij den strijd tegen de Dominicanen in zijne hoede. Na het verjagen van den Hertog trok hij met zijn leger naar Frankfort en bevorderde bij de aldaar vergaderde Keurvorsten de verkiezing van Karel V. Deze wilde hem daarop in den gravenstand opnemen, hetwelk door von Sickingen werd afgewezen, die daarentegen de benoeming aannam van keizerlijk raadsheer, kamerling, hoofdman en dienaar. In Zwaben was hij in kennis gekomen met von Hutten, die sedert 1520 gestadig bij hem bleef, een grooten invloed op hem verwierf, hem de partij van Luther deed kiezen en aan zijn edelen, maar onbeschaafden geest een grootsch doel voorstelde.

Weldra omhelsde hij openlijk de zaak der Hervorming. Zijne hechte kasteelen, inzonderheid Landstuhl en Ebernburg, werden de „wijkplaatsen der geregtigheid”. Hier bevonden zich Gaspar Aquila, Martinus Bucerus en . Oecolampadius, de verkondigers van het Evangelie en de steunpilaren der wetenschap onder een gastvrij en veilig dak. Als keizerlijk hoofdman verzamelde von Stekingen in 1521 voor den veldtogt tegen Frankrijk 14000 man voetvolk en 2400 man ruiterij, met welke hij en de graaf van Nassau als aanvoerders tot aan de grenzen van Champagne voortwaarts rukten, waar de vesting Mézières weerstand bood. Door de overmagt van koning Frans, alsmede door ziekte en gebrek werden zij tot den terugtogt genoodzaakt en volbragten dien op eene meesterlijke wijze. Von Sickingen besteedde nu weder al zijne kracht aan het reeds vroeger gekoesterde plan eener staatkundig godsdienstige herschepping van Duitschland, waartoe de beperking der vorstelijke magt en de opbeuring der Rijksridderschap de eerste stappen zouden zijn.

In Augustus 1522 haalde hij te Landau den adel over tot het sluiten van een verbond, om de regten der edelen tegen de aanmatiging der Vorsten te handhaven. Deze adelbond koos von Sickingen tot aanvoerder en nam de Hervorming tot leus. Ook de burgers wilde men in dien bond opnemen. Von Sickingen opende den 27sten Augustus 1522 den strijd met eene oorlogsverklaring en kort daarna met een aanval op den aartsbisschop van Trier, Richard von Greiffenklau, een hevig tegenstander der Hervorming. Met 5000 man voetvolk en 1500 man ruiterij viel hij in het gebied van Trier, veroverde den burgt Blieskastel en de stad St. Wendel en stond den 7den September vóór Trier, doch moest wegens de dappere verdediging dier stad den 14den daaraanvolgende het beleg opbreken. Deze aanvankelijke tegenspoed vernietigde de geheele onderneming van von Sickingen De Vorsten van Hessen en van de Keurijfalz keerden de wapens tegen zijne bondgenooten en ondermijnden alzoo de steunsels zijner magt. Hij liet echter, in spijt van den bij herhaling over hem uitgesproken ban, de hoop niet varen en belegde eene vergadering van ridders te Schweinfurt, maar zijn invloed op den adel was aanmerkelijk verminderd. De Hervormers keurden zijne plannen af, en ook het volk was er niet mede ingenomen. Hoewel al zijne vrienden hem verlieten, deed von Sickingen in het voorjaar van 1523 een inval in de Pfalz; doch zijn toeleg, om de vesting Lützelstein te overrompelen, mislukte, terwijl hij zelf weldra in zijn kasteel Landstuhl door de Vorsten belegerd werd. Den 2den Mei 1523 werd hij door een kogel in de zijde doodelijk gewond, zoodat hij zich den 6den van die maand overgaf en 2 dagen later overleed, nadat de Vorsten den veroverden burgt waren binnengetrokken. Zijn graf is te vinden in de R. Katholieke kerk te Landstuhl. — Zijn zoon Franz Konrad von Sickingen werd door keizer Maximiliaan II in den gravenstand en een nakomeling van dezen in 1773 door keizer Joseph II in den rijksgravenstand opgenomen.

< >