Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schusélka

betekenis & definitie

Schusélka (Franz), een Oostenrijksch publicist, geboren den 15den Augustus 1812 te Budweis in Bohemen, studeerde te Weenen in de regten, was vervolgens als pleitbezorger werkzaam, doch liet eerlang deze betrekking varen, om regtsgeleerde verhandelingen te schrijven voor het „Oesterreichische juristische Zeitschrift.” Hij kwam echter in botsing met de censuur en vertrok eerst naar Weimar en toen naar Jena, waar hij de brochures: „Ist Oesterreich deutsch? (1843)”, en „Oesterreich und Ungarn (1843)” in het licht gaf. In November 1845 ging hij over tot de Duitsch-Katholieke gemeente, wier belangen hij in het geschrift: „Die neue Kirche und die alte Politik (2de druk 1846)” verdedigde. Wegens zijn boek: „Der Jezuitenkrieg gegen Oesterreich und Deutschland (1845)” zag hij zich van Oostenrijksche zijde op nieuw met vervolgingen bedreigd, zoodat hij zich in Februarij 1846 naar Hamburg begaf, waar hij o. a.: „Oesterreichische Vor-und Rückschritte (1847)” ter perse legde. De volksbeweging van Maart 1848 deed hem naar Weenen terugkeeren.

Hij werd voorts tot lid van het Vóór-Parlement, van de Commissie van Vijftig en van het Duitsche Parlement gekozen, waar hij zich bij de linker zijde voegde, maar hij nam er den 17den Augustus zijn ontslag om lid te kunnen worden van den Oostenrijkschen Rijksdag. Hier ontwikkelde hij eene ongemeene werkzaamheid en werd lid van den Rijksdag te Kremsier. Na het ontbinden der Vergadering keerde hij naar Weenen terug en wijdde er zich aan letterkundigen arbeid. Nadat de Russen in Hongarije waren binnengetrokken, schreef hij de brochure: „Deutsch oder Russisch (2de druk 1849)”. In 1850 werd hij uit Weenen verbannen en naar zijn buitenverblijf te Gainfarm verwezen, waar hij twee jaar in afzondering doorbragt. Daarna begaf hij zich naar Dresden, en van 1861 tot 1865 was hij lid van den Oostenrijkschen Rijksdag; ook heeft hij in 1862 het vrijzinnig staatkundig tijdschrift: „Die Reform” gesticht. Van zijne vroegere geschriften vermelden wij nog: „Briefe Joseph’s des Zweiten (3de druk 1846)”, — en „Geschichtsbilder aus Schleswig-Holstein (1847)”.

< >