Sandrart (Joachim von), een beroemd schilder en graveur, geboren te Frankfort aan de Main den 12den Mei 1606, genoot eene geletterde opvoeding en wijdde zich vervolgens onder de leiding van Merian, Isselburg, Sadeler en Santhorst (te Utrecht) aan de beoefening der kunst. Met laatstgenoemde begaf hij zich eerst naar Engeland en vervolgens naar Italië, waar hij te Venetië de doeken van Titiaan en Veronese bestudeerde en te Rome het middelpunt werd der aldaar vertoevende kunstenaars. Hij schilderde met Guido Reni en anderen voor den Koning van Spanje, en Claude Lorrain had veel aan hem te danken. Hij leverde er teekeningen voor de Galeria Giustiniana, en schilderde op last van paus Urbanus XIII onderscheidene portretten en historiestukken voor kerken te Rome.
Nadat Sandrart voorts in Beneden-Italië een groot aantal teekeningen ontworpen had, die men in gravures aantreft in het „Itinerarium Italiae” van Zeiler en in de „Archontologia cosmica” van Gottfried, keerde hij in 1635 naar Frankfort terug en vestigde zich kort daarna te Amsterdam, waar hij voor Maximiliaan I van Beijeren „De twaalf maanden des jaars” en „Eene allegorische voorstelling van dag en nacht” schilderde. Nadat hem het landgoed Stockau bij Ingolstadt door erfenis was ten deel gevallen, verkocht hij voor eene aanzienlijke som zijne kunstverzameling te Amsterdam, trok derwaarts en verkreeg den titel van raadsheer van Pfalz-Neuburg. Naauwelijks echter had hij zich op zijn kasteel naar wensch gerigt, toen het in 1647 door de Franschen werd verwoest. Na den vrede deed hij het herstellen, daar zijne kunstgewrochten duur werden betaald, en hij ontving er bezoek van vorsten en edelen van andere landen. In 1649 ging hij naar Nürnberg, waar hij de portretten schilderde der aldaar aanwezige gezanten.
Zijn merkwaardigst stuk uit dien tijd is het tafereel van een grooten vredemaaltijd, den 25sten September 1649 aangerigt door pfalzgraaf Karel Gustaaf voor de Keizerlijke en Zweedsche commissarissen in de Rijkslanden, met de portretten van 50 personen, thans op het raadhuis te Nürnberg. Nadat hij voorts te Weenen de portretten geschilderd had van keizer Ferdinand III en diens gemalin, alsmede van den Roomschkoning Ferdinand IV en van den aartshertog Leopold, werd hij in den adelstand opgenomen en met rijke geschenken begiftigd. Vervolgens keerde hij naar Nürnberg terug, en overleed aldaar den 14den October 1688. In vele Duitsche kerken en muséa vindt men voortbrengselen van zijn penseel. Op letterkundig gebied leverde hij: „Deutsche Académie der edeln Bau-, Bildund Malereikunste (1675—1679, 2 dln; 2de druk 1768—1775, 8 dln)”, — „Admiranda sculpturae seu statuariae veteris (1683)”, — en „Insignium Romae templorum prospectus exteriores et interiores”.