Onder dezen naam vermelden wij:
Frederik Ruysch, een uitstekend Nederlandsch ontleedkundige. Hij werd geboren te ’s Gravenhage den 23sten Maart 1638, studeerde te Leiden en te Franeker in de geneeskunde en werd in 1665 hoogleeraar in de anatomie te Amsterdam, waar hij zich in 1685 tevens belastte met de lessen in de kruidkunde. Hij verrijkte de wetenschap met de ontdekking der klapvliezen in de melk- en watervaten, en zijne methode om de fijne bloedvaten met eene verstijvende massa op te spuiten, alsmede om met liquor balsamicus ontleedkundige praeparaten te bewaren, bezorgde hem grooten roem. Hij stichtte het eerste anatomisch muséum en verkocht in 1717 een gedeelte zijner verzameling aan Peter de Groote, — voorts een ander gedeelte aan Stanislaus, koning van Polen, ten behoeve der universiteit te Wittenberg. Eerstgemeld gedeelte is ook thans nog te Petersburg voorhanden. Hij overleed den 23sten Februarij 1731, en zijne „Opera anatomico-medico-chirurgica” werden in 1737 in 5 deelen uitgegeven.
Rachel Ruysch, eene dochter van den voorgaande en eene beroemde bloemen- en vruchtenschilderes. Zij werd geboren te Amsterdam in 1664, trad in het huwelijk met den portretschilder Pool, werd opgenomen in het gild te ’s Gravenhage, zag zich benoemd tot hofschilderes van den Keurvorst van de Pfalz en woonde van 1708 tot 1716 te Düsseldorf; zij overleed te Amsterdam in 1750. Hare bloemstukken worden voor hooge prijzen verkocht.
Hendrik Alexander Ruysch, een verdienstelijk Nederlandsch zeeman. Hij werd geboren te Zutfen den 7den Februarij 1767, woonde als adelborst den slag bij Doggersbank bij, waar hem het linker kakebeen verbrijzeld werd, onderscheidde zich bij verschillende gelegenheden en werd in 1793 bevorderd tot kapiteinluitenant. In 1797 voerde hij bevel over het linieschip „De Gelijkheid”, dat bij Kamperduin reddeloos geschoten werd, zoodat hij zich moest overgeven. Na een jaar uit de Engelsche gevangenschap ontslagen, werd hij kapitein ter zee en kommandant van het linieschip „Schrikverwekker”, vertrok naar Oost-Indië, maar verloor zijn schip. Later werd hij bevelhebber van het linieschip „Chatham” en zag zich benoemd tot schout-bij-nacht en bevelhebber van de marine op de Zeeuwsche stroomen.
Na den mislukten aanval der Engelschen in Zeeland werd hij baron van het Koningrijk en ontving het kommandeurskruis der Unie. Na de inlijving van ons Vaderland ging hij over in Fransche dienst en werd ridder van het Legioen van Eer, doch na den val van het Keizerrijk keerde hij in Nederlandsche dienst terug. Koning Willem I nam hem op in den Nederlandschen adelstand en versierde hem met de Willemsorde 3de klasse. In 1830 werd hij vice-admiraal en overleed in 1839.
Arie Ruysch, een vruchtbaar Nederlandsch tooneelschrijver. Hij werd geboren te Rotterdam den 24sten Februarij 1797, was wijnkooper en lid van de gemeenteraad te Vlissingen, en overleed aldaar den 25sten October 1871. Van zijne talrijke tooneelstukken noemen wij: „De twee ringen of de schipbreuk bij Egmond (1829)”, — „Het wisselregt of de kus aan toonder (1831)”, — Geregtigheid en wraak of de vader regter over zijn zoon (1838)”, — en vooral: „Het bankbiljet van duizend gulden (1858)”, bekroond door de Koninklijke Maatschappij van Letterkunde en Het Nederlandsch Kunstverbond te Antwerpen.