Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rhetoren

betekenis & definitie

Rhetoren noemde men bij de Grieken zoowel de eigenlijke redenaars als dezulken, die onderwijs gaven in de welsprekendheid, terwijl men bij de Romeinen bepaaldelijk laatstgenoemden met dien naam bestempelde.

Te Athene begon men eerst in de dagen van Periclés werk te maken van de beoefening der redeneerkunst, en weldra traden de sophisten, zooals Gorgias, Trasymachus, Protágoras, Prodicus en Hippias, als leermeesters op. Daar zij er zich op beroemden, dat zij, door hunne redeneerkunst eene slechte zaak goed konden maken, had hun onderrigt eene verderfelijke strekking. Om die reden kwam Sócrates tegen hen in verzet. De eerste degelijke leeraar in de redeneerkunst was Isócrates. Deze verbond haar met de wijsbegeerte, en zijn huis was weldra de leerschool van geheel Griekenland.

Op hem volgde Aristóteles, en deze beide mannen, die aan hun onderwijs een wetenschappelijken vorm gaven, werden de leermeesters van uitstekende redenaars. Van deze noemen wij bepaaldelijk Aeschines, die, uit Athene verdreven, te Rhodus eene school stichtte, welke zoo beroemd werd, dat jongelingen uit Athene zich derwaarts begaven, om zich op de welsprekendheid toe te leggen. Later ontlook de studie der rhetorica in de overige steden en staten van Griekenland. In Sparta werd zij gevaarlijk geacht, zoodat men er het aanleeren der rhetorica verbood. Doch ook te Athene waren de scholen alleen geopend voor de bevoorregte klassen, namelijk voor jongelingen, die bestemd waren voor aanzienlijke staatsambten, waarbij welsprekendheid onmisbaar was.

Ook werd voor het onderwijs een aanzienlijk honorarium betaald; Isócrates bijv. genoot van elken leerling 6000 drachmen (bijna 500 gulden). De Romeinen leerden de kunstmatige welsprekendheid van de Grieken, doch men was nog in 155 vóór Chr. te Rome daarvan zóó afkeerig, dat het onderwijs daarin door een Senaatsbesluit verboden werd, — ja, men herhaalde dat besluit in 91 vóór Chr. Later gaven vooral vrijgelatenen onderrigt in de welsprekendheid, en Romeinsche jongelingen bezochten de Grieksche steden, om er de lessen der rethorica bij te wonen. Slechts van weinige Romeinsche redenaars zijn redevoeringen bewaard gebleven; wij bezitten er van Cícero, Plinius de Jongere en Quintilianus, — voorts van Claudius Mamertinus, Eumenius, Symmachus enz. Volgens de theorie der Ouden werden de redevoeringen verdeeld in staatkundige, voor de pleitzaal bestemde en pronkredenen, en naar gelang van den stijl in Attische, Aziatische en Rhodische. Laatstgenoemde soort hield het midden tusschen de drooge en kalme behandeling der Attici en de gezwollene, bloemrijke der Aziaten. De redevoeringen der Grieksche rhetoren, onder welke Demósthenes en Isócrates tot de voornaamsten behooren, zijn in 1833—1836 in 9 deelen in het licht gegeven door Walz.

< >