Reinders (Geert), een ontwikkeld landbouwer, geboren te Bedum den 19den April 1737, was reeds vroeg werkzaam op den korenmolen van zijn vader, doch zorgde tevens zelt voor zijne opleiding door het lezen van nuttige boeken. In 1757 trad hij in het huwelijk met de dochter van een landbouwer, kwam aan het hoofd eener boerderij en maakte zich gedurende de veepest van 1768—1776 zeer verdienstelijk door zijne proeven omtrent het zieke rundvee. zijne waarnemingen, opgedragen aan prins Willem V, kwamen in 1776 in het licht. Hij had namelijk opgemerkt, dat kalveren van herstelde koeijen steeds genazen, wanneer zij door inenting de veeziekte kregen. Hij gaf hiervan kennis aan den oeconomischen tak der Haarlemsche Maatschappij en aan de Amsterdamsche Maatschappij ter bevordering van den Landbouw.
De eerste schonk hem eene zilveren medaille en het honoraire lidmaatschap, en de tweede eene gouden medaille. In 1782 werd zijn antwoord op eene prijsvraag: „Over de hoedanigheden van het rundvee” met goud bekroond, en zijne voorstellen tot wering der veepest vonden grooten bijval. Meermalen werd hij door staatslieden en geleerden over zaken van landbouw geraadpleegd, en het Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten benoemde hem tot correspondent. Op het eeuwfeest der Groninger Hoogeschool werd hem het diploma daarvan plegtig uitgereikt. Voorts bekleedde hij de betrekking van ontvanger van het Winsumer en Schaphalster zijlvest, en overleed den 4den Februari) 1815. Men vindt van hem ook nog eene „Verhandeling over het bewierooken der koestallen". — zijn kleinzoon, desgelijks Geert Reinders geheeten, was na 1848 gedurende eene reeks van jaren een degelijk volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, terwijl zijne uitstekende boerderij te Warffum door vele belangstellenden werd bezocht en bewonderd.