Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rawlinson

betekenis & definitie

Sir Henry Creswicke Rawlinson, een beroemd Engelsch oudheidkundige, geboren in 1810 te Charlington, ontving zijne opleiding te Ealing in Middlesex, trad in 1826 in militaire dienst bij de Britsch-Oost-Indische Compagnie, voorts in 1833 als majoor in Perzische dienst, werd in 1840 tot politiek agent te Candahar in Afghanistan, in 1843 tot dergelijke betrekking in Arabië en in 1844 tot Britsch consul te Bagdad benoemd, en aldaar in 1851 tot consul generaal en luitenant-kolonel bevorderd.

Hij maakte van de gelegenheid gebruik om zich grondig te oefenen in de kennis der Oostersche talen en vestigde tevens zijne aandacht op de oudheden in Perzië, BabyIon en Assyrië, terwijl hij zich met betrekking tot het vinden en ontcijferen van Assyrische, Babylonische en Perzische opschriften zeer verdienstelijk maakte. De uitkomsten zijner nasporingen heeft hij openbaar gemaakt in het „Journal of the Royal Asiatic Society” en in andere geleerde tijdschriften. In 1856 naar Engeland teruggekeerd, werd hij lid van het Parlement en tevens lid van den Raad der Oost-Indische Compagnie. In 1859 werd hij gezant aan het Hof te Teheran, doch legde reeds in 1860 deze betrekking neder, en was van 1865 tot 1868 weder lid van het Parlement.

Van zijne geschriften vermelden wij: „The Persian cuneiform inscriptions at Behistun (1846)”, — „Commentary on the cuneiform inscriptions of Babylonia and Assyria (1850)”, — „Outline of the history of Assyria, as collected from the inscriptions decovered in the ruins of Niniveh (1852)”, — en „Memorandum on the publication of the cuneiform inscriptions (1853)”. Zijn jongste geschrift is: „England and Russia in the East (1875)". Met zijn broeder George leverde hij voorts eene voortreffelijke vertaling van Heródotus (3de druk 1876, 4 dln)”.

George Rawlinson, geboren in 1815, is sedert 1861 hoogleeraar in de oude geschiedenis aan de universiteit te Oxford en sedert 1872 kanunnik van Canterbury. Hij schreef: „The five great monarchies of the ancient world (1863—1867, 4 dln; 3de druk 1871, 3 dln)”, met de vervolgen: „The sixth great oriental monarchy (1873)” en „The seventh etc. monarchy (Nieuw-Perzie, 1876)". Ook vervaardigde hij een „Manual of ancient history (1870)”.

< >