Pontianak, een rijk op de westkust van Bornéo, strekt zuidwaarts zich uit tot aan de rivier Poengoer en noordwaarts tot aan de rivier Pinjoe, terwijl het in het oosten grenst aan Landak, Tajan en Meliouw. De grond is er zeer moerassig en de gemeenschap wordt er hoofdzakelijk door vaartuigen onderhouden.
De landbouw beteekent er weinig, en alleen door de Chinézen worden er rijstvelden aangelegd. Suikerriet groeit er welig. De hitte is er groot, en de bevolking telt er slechts 30000 zielen. Tot nu toe zijn de bekeeringspogingen der Christelijke zendelingen onder hen vruchteloos gebleven. Tot de voortbrengelen behooren er: diamanten, goud, steenkolen, tin, ijzer, was, vogelnestjes, sago, peper en paarden.
Ook is er overvloed van zee- en riviervisch. De zouthandel wordt er uitstekend door het gouvernement gedreven. Dit rijk is in 1797 gesticht, en in het contract in 1856, met den Sultan van Pontianak bekrachtigd, wordt bepaald, dat dit rijk aan Nederland toebehoort. — De stad Pontianak ligt er aan de evenzoo genoemde rivier, 5 geogr. mijl van haren mond. Zij is de hoofdplaats van Bornéo’s Westerafdeeling en de zetel van een resident. Voorts heeft men er onderscheidene andere ambtenaren, het fort du Bus met eene bezetting, het paleis van den Sultan, eene moskee en ongeveer 7000 inwoners.