Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Pokken

betekenis & definitie

Pokken (De), ook wel de kinderziekte (Variolae) genaamd, vormen eene aanstekelijke, koortsachtige ziekte, waarbij op de huid en dikwijls ook op de slijmvliezen kleine puisten (ettergezwellen) ontstaan, welke de aanstekingsstof bevatten. De oudste geschiedenis dezer ziekte ligt nog in het duister, en de eerste mededeelingen omtrent haar bestaan zijn wij aan de Arabieren verschuldigd. Mafoedi vermeldt, dat zij in 570 na Chr. onder de Abessiniërs woedde, welke Mekka belegerden, — de Syrische geneesheer Aron (622) beschrijft haar als eene bekende ziekte, en Rhazes gaf in 922 eene monographie van deze ongesteldheid. Het is niet zeker of zij uit het Oosten naar Europa is overgebragt, maar er bestaat volkomene zekerheid, dat zij sedert de 13de eeuw onder de volkeren van ons werelddeel verschrikkelijke verwoestingen aanrigtte, totdat hare magt door de ontdekking der koepok-inenting door Jenner in de vorige eeuw nagenoeg werd vernietigd.

De ziekte begint met koorts en zwaarmoedigheid, met pijn in de ledematen, den rug en de lendenen. De huiduitwaseming riekt naar beschimmeld brood, en er onstaan gewoonlijk tegen het einde van den derden dag eerst op het gelaat en in de volgende dagen over de geheele huid kleine roode vlekken, in wier midden zich een klein, rood, puntig, hard knobbeltje vertoont, dat aan de punt een veelhokkig blaasje heeft, hetwelk daarna eene schotelvormige indeuking verkrijgt en aanvankelijk een waterhelder vocht bevat. Het is op den 3den dag zoo groot als eene erwt, wordt daarna troebel en melkachtig, en op den 4den en 5den dag geel en etterig. De koorts, na het uitbreken der puisten verminderd, verheft zich op den 8sten of 9den dag op nieuw. De aangedane huiddeelen zwellen wel eens vreeselijk op, en de deuken in de puistjes verdwijnen, daar de ettering der wanden de blaasjes vernietigt en deze vereenigt.

De uitslag wordt ook op de slijmvliezen, inzonderheid in de mond- en keelholte, op het strottenhoofd, in de oogen en ooren waargenomen. Tegen den 10den of 11den dag begint het droogworden der puisten op de huid; zij verdorren en vormen vaste bruine korsten, na het afvallen lidteekens nalatend. Het verloop der ziekte is voor ’t overige zeer verschillend; somtijds vloeijen de puisten ineen (variolae confluentes) en de korsten bedekken het gelaat als eene afzigtelijke massa. Somtijds vullen zich de puisten met bloed, zoodat er zwarte pokken ontstaan.

De pokken vertoonen zich somtijds van zelven en heerschen dan epidemisch, maar worden gewoonlijk door smetstof verspreid. Doorgaans treft deze ziekte denzelfden persoon slechts eenmaal. Volgens de bewering van de meeste geneesheeren worden ingeente personen niet door de echte pokken, maar door eene gewijzigde soort (varioloïden) aangedaan, ’t geen anderen op goede gronden tegengesproken. Het is steeds van belang zich tegen die vreeselijke ziekte te beveiligen door de koepok-inenting en vooral ook door deze te herhalen. Wordt iemand door de natuurlijke pokken aangetast, dan zondere men hem zooveel mogelijk af in een matig warm vertrek, dekke hem niet te sterk en geve hem koud water of limonade te drinken. Vaste spijzen zijn voor hem niet aan te bevelen, en men wake vooral tegen belemmering van den stoelgang. Bij het uitbreken der pokken bewijzen compressen met koud water op de oogen en op de pijnlijkste plaatsen der huid goede diensten, terwijl bij eene sterke koortsverheffing groote giften chinine en koude baden, ter verlaging van de temperatuur des ligchaams, te pas komen. Is de koorts geweken en vallen de korsten af, dan moet men door ligt verteerbare, doch voedzame spijzen de uitgeputte krachten van den lijder herstellen.

De koepok-inenting of de overbrenging van het koepokkengif op menschen is eene der belangrijkste ontdekkingen op het gebied der heelkunde. Het was reeds lang een bekend feit, dat de kunstmatig veroorzaakte menschenpokken een veel zachter verloop hadden dan die, welke langs den gewonen weg der besmetting waren ontstaan. De bewoners van Indië, China, Arabië, Georgië en Perzië maakten reeds vroeg gebruik van de inenting der natuurlijke pokken, zoodat men in den aanvang der 18de eeuw ook in Europa daarop de aandacht vestigde. Lady Montague, de gemalin van den Engelschen gezant te Constantinopel, deed in 1717 haren zoon inenten en bezorgde na haren terugkeer in Engeland aan dien voorbehoedenden maatregel algemeenen ingang. Intusschen kwamen ook velen daartegen in verzet, en de geheele zaak geraakte eenigzins in vergetelheid, totdat Eduard Jenner (zie aldaar) in het laatst der voorgaande eeuw na een naauwgezet onderzoek aantoonde, dat de inenting der koepokken een voorbehoedmiddel oplevert tegen de natuurlijke pokken. In 1799 ontstond te Londen eene openbare inrigting tot het inenten, en in dat jaar onderwierpen zich 6000 personen aan die kunstbewerking. In datzelfde jaar werd de koepok-inenting ook ingevoerd te Weenen, Halle, Hannover, enz. Voorts werd zij verspreid in Frankrijk, Italië en de Nederlanden, en er werd pokstof gezonden naar Constantinopel en naar Amerika.

De koepok-inenting is na dien tijd overal met blijdschap begroet en met ijver bevorderd, behalve door hen, die wegens godsdienstige bezwaren van geene voorbehoedmiddelen willen weten. Het inenten geschiedt gewoonlijk op den arm en wél met de versche lympha uit eene oorspronkelijke koepok of met die van eene koepok, welke zich op het menschelijk ligchaam ontwikkeld heeft. De huid wordt met een lancet ingesneden, en in die insnijding brengt men de pokstof. Doorgaans valt aan de wonde in de eerste 2 dagen niets op te merken; eerst daarna vertoont zich eene roode plek, en daarop ontstaat vervolgens de pokpuist, die op den 8sten dag volkomen ontwikkeld is en een helder vocht bevat. Op den 9den en 10den dag wordt dit vocht door etter vervangen, terwijl op den 12den de puist begint te droogen. Vooral zorge men, dat pokstof gebezigd worde van gezonde kinderen, omdat het gebleken is, dat ook syphilis door de inenting kan worden overgebragt. In Duitschland is de koepok-inenting en de herhaling van deze door de wet voorgeschreven, doch in ons land vordert men slechts het bewijs, dat zij die operatie ondergaan hebben, van de kinderen, die openbare en bijzondere scholen bezoeken, en van de onderwijzers en onderwijzeressen, welke aan die scholen werkzaam zijn.

Behalve bij koeijen, vindt men ook pokken bij paarden, schapen, zwijnen enz., terwijl voorts vlekken en uitwassen bij sommige planten, bijv. bij aardappelen, met dien naam worden bestempeld.

< >