Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pink

betekenis & definitie

Pink is in de eerste plaats de naam van den kleinsten vinger, — in de tweede plaats van een éénjarig kalf, — en in de derde plaats van een visschersvaartuig. Eene visscherspink is achter en vóór rondgebouwd en heeft één mast en weinig diepgang. Men vindt er in vele van onze visschersdorpen, zooals: te Scheveningen, Katwijk, Noordwijk, Zandvoord en Egmond. Zij zijn doorgaans bestemd voor de visscherij, en slechts enkele worden uitgerust voor de koopvaart.

Naar de grootte worden zij onderscheiden in schuiten van 10, 11 en 12 boorden of buitenhuidsplanken, die met zwalpen over elkander liggen en geklonken zijn. De bemanning bestaat uit den schipper, 6 matrozen en een jongen. Vooruit is het volkslogies met 4 vaste kooijen, de noodige kasten en eene stookplaats. Daarop volgen achter den mast 2 kabelgaten, dan het vóórruim, waar visch geborgen wordt, met eene bun voor tarbot, kabeljaauw en schelvisch en houten bakken (keeën) voor schol, tong enz., daarna het achtergat, de piek tot berging van netten en eindelijk eene ruimte voor zeilen. Behalve dien éénen mast voeren de pinken een klein mastje, dat bij stilte wordt opgerigt, en een kluifhout. Zp zeilen op 6 streken, gaan nagenoeg 1 Ned. el diep en hebben bij eene lengte van ruim 8 eene breedte van 4½ Ned. el. Het visschen geschiedt met 2 zeil- of schrobnetten, die aan houten boomen zijn aangeslagen en uitgespreid, doch op kleine pinken met hoekwant.

< >