Pilaar

betekenis & definitie

Pilaar (Jan Carel), een verdienstelijk zeevaartkundige, geboren te Goes den 30sten December 1798, werd aldaar klerk op een notariskantoor, doch trad in 1814 in dienst bij de Nederlandsche marine, was een jaar later adelborst eerste klasse, woonde het bombardement van Algiers bij, werd in 1819 luitenant 2de klasse, en zag zich kort daarop benoemd tot leeraar in de wiskundige zeevaartkunde op het wachtschip te Willemsoord, toen tot officier-instructeur aan de artillerie- en genieschool te Delft en eindelijk aan het instituut van Marine te Medemblik. In 1840 werd hij kapitein-Iuitenant, en hij overleed als eerste officier van het Instituut den 16den October 1849. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, lid der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, alsmede van verschillende genootschappen, en van zijne werken vermelden wij: „Handleiding tot de kennis van het schip en deszelfs tuig (1826; 2de druk, 1838)”, — „Proeve van handleiding tot de zee-artillerie (1828)”, — „Handleiding tot de beschouwende en werkdadige stuurmanskunst (2 dln; 2de druk 1837; 3de druk, 1848)”, — „Werkdadige sterrekunde (1834)”, — „Bekorte manier tot de herleiding van maansafstanden enz”, — „Verhandeling over de platte en klootsche driehoeksmeting (1848)”, — en „Logarithmen der getallen 1 tot 10000 enz. (1847)”. Ook leverde hij onderscheidene vertaalde werken, verhandelingen en bijdragen in verschillende tijdschriften.