Wat is de betekenis van pilaar?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pilaar

(17e eeuw) (sch.) mannelijk lid. • Op dat … hy u dan mocht helpen aen een goede stijf-staende pilaer… (Der vrouwen parlament, ofte vergaderingh ende raedt-houdinghe: waer in sy staende houden, dat sy, soo wel als de mannen onderlinge raedt behooren te houden. 1670)

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pilaar

pilaar - zelfstandig naamwoord uitspraak: pi-laar 1. paal of zuil die een deel van een gebouw ondersteunt ♢ het dak steunt op vier pilaren Zelfstandig naamwoord: pi-laar de pilaar de pil...

2024-04-25
Lexicon voor de kunstvakken

Wouter van Boesschoten, Wieneke van Breukelen, Ton Konings m.m.v Henriette Coppens, Eefje Lonis, Jos van Waterschoot & Simon Wienke (2002)

pilaar

Een pilaar (ook pijler) is een vrijstaande ondersteuning van een balk of boog; kan rond, rechthoekig of veelvormig van doorsnede zijn, i.t.t. zuil die altijd rond van doorsnede is.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Pilaar

steunzuil; persoon of zaak die tot steun dient

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pilaar

pyler, suil wat deel van gebou steun; steun.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pilaar

s., pilaer, pylder.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pilaar

(<Lat.), m. (...laren). 1. pijler, zuil waarop een deel van een gebouw steunt: de pilaren der kerk; 2. (fig.) iem. die een vereniging of inrichting steunt: de pilaren der beurs, der kerk; hij is een pilaar van de kroeg, een stamgast.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pilaar

m. pilaren, pilaartje (Lat. pilarium van pila = zuil: kolom, pijler, paal, steunzuil).