Pfeffer (Kasimir), een verdienstelijk regtsgeleerde, geboren te Rome den 10den October 1794, studeerde te Tübingen in de regten en vestigde zich als advocaat te Luzern. Yan 1821—1824 bekleedde hij er een professoraat in de regten, maar keerde wegens den tegenstand der Ultramontanen tot de regtspractijk terug, waarna hij een ontwerp van een strafwetboek en van een burgerlijk wetboek bewerkte. ln 1826 werd hij lid van den Grooten Raad en werkte mede tot de grondwetsherziening in 1829. Van 1831—1841 stond hij als voorzitter van het Hof van Appél aan het hoofd der justitie, en als lid der Regéring ijverde hij met kracht tegen de inmenging der buitenlandsche Mogendheden in de zaken van Zwitserland. Na de zegepraal van de partij der Jezuïeten (1841) was hij de leider der liberale partij te Lüzem en werd om die reden in 1845 gewikkeld in het procés, ontstaan door het vermoorden van Leu, waaromtrent hü zich verantwoordde in zijn geschrift: „Meine Betheiligung an den Leu’schen Mordgeschichte (1846)”.
Kort daarna werd hij benoemd tot groot-regter in dienst van het Eedgenootschappelük bondsgerigt. Hij overleed te Lüzem den 11den November 1875. Hij schreef: „Geschichte der Stadt und des Kantons Luzern (1850—-1852, 2 dln)”,— „Der Kanton Luzern” in de „Gemälde der Schweiz (1858—1859)”, — en „Sammlung einiger kleinen Schriften, u. s. w. (1866)”.