Passau, eene stad in Beijeren, is bevallig gelegen op eene smalle, rotsachtige landtong aan de Donau en aan den mond van de Inn en van de Ilz. Men heeft er het oostelijkste station van den Beijerschen Oosterspoorweg, die zich hier vereenigt met den Oostenrijkschen Elizabeth-Westerspoorweg. Zij is omgeven door eene viervuldige reeks van bergen, die zich ter hoogte van 120 Ned. el boven de Donau verheffen, en verdeeld in de eigenlijke stad op den regter oever van deze rivier en de voorsteden Innstadt op den regter oever van de Inn, Ilzstadt aan de overzijde van de Donau en op den linker oever van de Ilz, en Angervorstadt. Er zijn bruggen gelegd over de Donau (1870) en over de Inn (1875), en over de Donau tusschen Altstadt en Ilzstadt ook nog eene draadbrug (1869).
Het Dom- of Paradeplein met het bronzen standbeeld van koning Maximiliaan Joseph I is er het fraaiste plein. Er zijn elf kerken; de merkwaardigste van deze zijn: de Dom, met een fraai portaal, een uitmuntend orgel, eene zware klok en vele reliquieën, — de parochiekerk, aan St. Paulus gewijd, — de kerk van St. Geertruid, — en de Evangelische kerk. Andere belangrijke gebouwen zijn er: het Bisschoppelijk paleis, — het voormalig collége der Jezuïeten met eene groote boekerij, — het nonnenklooster Niedernburg (in 1804 opgeheven), — en de voormalige abdij van St. Nicolaas (thans eene kazerne). Deze stad was voorheen eene sterke vesting met citadellen; doch de vestingwerken zijn in den laatsten tijd gesloopt. Men heeft er onderscheidene regtbanken, een lycéum, een gymnasium, eene Latijnsche school, vele andere inrigtingen van onderwijs, onderscheidene fabrieken, een levendigen handel, veel scheepvaart en omstreeks 15000 inwoners. Men vermeldt, dat Passau gesticht is door de Romeinen, en in de 4de eeuw vond men er eene kolonie, die den naam droeg van Castra Batava, omdat er oorspronkelijk eene bezetting van Batavieren was geplaatst. In de 8ste eeuw werd er een bisdom gesticht, hetwelk thans volgens het concordaat van 1817 eene oppervlakte bezit van 97 geogr. mijl. — De stad is eindelijk merkwaardig door het aldaar gesloten Verdrag van Passau, dat de rust herstelde in het Keizerrijk. Het werd den 29sten Julij 1552 door de Protestantsche Vorsten en den 15den Augustus daaraanvolgende door Karel V onderteekend en in 1555 door den Augsburger Religievrede met eenige wijzigingen tot Rijkswet verheven. Door dat Verdrag werd aan de belijders der Augsburgsche Confessie vrijheid van godsdienst toegestaan, het Augsburger Interim vernietigd, — voorts aan de gevangene vorsten Johann Friedrich von Saksen en Phillip von Hessen, de vrijheid en aan allen, die in den Schmalkaldischen Oorlog in den ban waren gedaan, eene volledige amnestie toegekend.