Pampas is de naam van het zuidelijk gedeelte der vlakke, lage landen in Zuid-Amerika. Zij strekken zich uit van Chiquitos, eene provincie van Bolivia (op 20° Z. B.), langs de west- en gedeeltelijk langs de oostzijde van de Paraguay en Parana, en vanhier ten zuiden van de Rio de la Plata tot in Patagonië, terwijl zij in het zuiden de ruimte beslaan tusschen de Atlantische Zee en den voet van het Andesgebergte. Tot de Pampas behooren alzoo het zuidwestelijk gedeelte van Brazilië, Uruguay, Paraguay, Chiquitos, Chaco, het grootste gedeelte van de Argentijnsche Republiek en Patagonië, zoodat zij eene oppervlakte hebben van 76000 ☐ geogr. mijl. Vooral bezigt men den naam van Pampas voor de groote, steenachtige woestenijen en zoutsteppen der Argentijnsche Republiek, welke tot diep in Patagonië voortschrijden.
Men vindt er nagenoeg geene boomen, heesters of bouwlanden, maar de grond is er met gras en hooge kruiden begroeid. De enkele rivieren, welke er door de vlakte kronkelen, droogen uit in het warme saizoen en vormen in den regentijd vele meren en moerassen. De bodem is er min of meer van zout doortrokken, vooral in het westen, waar zich de travesias uitstrekken, met een schralen plantengroei bedekt, terwijl zij hier en daar mild besproeide oasen omsluiten. De rivieren, zooals de Salado, Dolce, Rio Primero, Rio Secundo, Rio Tercero, Rio Quarto, Desaguadero enz., zijn alleen in de hooger gelegene bergstreek van zoet en zuiver water voorzien, hetwelk later zoutdeelen opneemt, ondrinkbaar wordt en zich gedeeltelijk in zouten meren uitstort. Het drooge jaargetijde, in October een aanvang nemend, duurt vaak 3 of 4 maanden, terwijl geen enkele regendroppel den gloeijenden en gescheurden bodem verkwikt.
De Pampas van Buénos Ayres zijn voor een groot gedeelte met klaver en hooge distels begroeid, die een ondoordringbaar woud vormen, doch tegen het einde van den zomer sterven. Het ten zuiden daaraan grenzend gewest ter breedte van 750 Ned. mijl levert alleen hoog gras, en verder naar het zuiden en in de nabijheid van de oostelijke Andes-helling is de vlakte met laag geboomte en struikgewas bedekt. Het klimaat der Pampas is zeer warm, maar in het algemeen gezond. Te San Juan rijst de thermometer wel eens tot 38, ja, zelfs tot 43° C. In December waaijen er warme winden, die zand en stof met zich voeren. In het voorjaar en den zomer heerscht er de noordewind, en in den winter de gure, geweldige zuidwestewind (Pampero). Men heeft in de Pampas talrijke kudden rundvee, paarden en schapen, — wilde dieren uit het kattengeslacht, wilde honden, Amerikaansche struisvogels, viscacha’s enz. De bevolking dier streken bestaat uit onderscheidene stammen, die den gemeenschappelijken naam van Pampas-Indianen dragen.