Onder dezen naam vermelden wij:
Anthonie Cornelis Oudemans, een verdienstelijk Nederlandsch taalkenner. Hij werd geboren te Dordrecht den 11den Mei 1798 en opgeleid voor het onderwijs. Eerst bekleedde hij de betrekking van hoofdonderwijzer en lector in de natuurkunde te Amsterdam en stond vervolgens aan het hoofd der eerste Gouvernements lagere school te Batavia. Na zijn terugkeer vestigde hij zich te Leiden, werd er schoolopziener, woonde daarna te Arnhem en overleed te Nijmegen den 11den October 1874. Behalve eenige werkjes voor de jeugd en een bundel gedichten, dien hij met zijn broeder (den generaal-majoor Christiaan Anthonie Oudemans) uitgaf, leverde hij: „Chronologisch handboek van de geschiedenis der voornaamste Staten (1824)”, — „Gemengde taalkundige bijdragen en bedenkingen (1845)”, — „Woordenboek op de gedichten van G. Az. Brederôo (1857)”, — „Taalkundig woordenboek op de werken van P. C. Hooft (1868)”, — en „Bijdragen tot een Middel- en Oud-Nederlandsch woordenboek (1869—1874, 5 dln, tot R)”, hetwelk naar het voltooide handschrift is voortgezet door dr. A. de Jager. Daarenboven plaatste hij onderscheidene opstellen in tijdschriften en leverde uitgaven van „Het Moortje van Brederoo (1859)” — en van „Der Ystoriën bloeme enz. (1857)”.
Antoine Corneille Oudemans jr., een verdienstelijk scheikundige en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 19den April 1831, vertrok 3 jaar later met zijne ouders naar Batavia, alwaar hij zijne eerste opleiding ontving, keerde in 1840 naar het Vaderland terug, waar hij zich te Leiden door het ontvangen van privaatlessen en daarna aan het gymnasium voor de académische loopbaan voorbereidde en in 1848, na het afleggen van het staats-examen, als student werd ingeschreven. Nu legde hij zich toe op de wis- en natuurkunde en vervolgens bepaaldelijk op de scheikunde, welke studie hij wegens den ongunstigen toestand van het Leidsche laboratorium in 1852 te Utrecht voortzette, waarna hij in 1853 op eene dissertatie: „De manganii pondere ehemico” te Leiden tot docter in de wis- en natuurkunde bevorderd werd. Tevens verscheen zijn „Kritisch-historisch overzicht van de bepaling der aequivalentgewichten van tweeëntwintig metalen (1853)”. Kort daarna ontving hij eene koninklijke benoeming tot het houden van voordragten over den landbouw; deze werden vervolgens met die van anderen uitgegeven onder den titel: „De natuurkundige grondslagen van den landbouw enz. (1856)”.
In 1854 werd Oudemans assistent aan het scheikundig laboratorium der hoogeschool te Utrecht, zag er zich belast met de lessen in de anorganische scheikunde en bleef er werkzaam tot 1864, toen hij benoemd werd tot hoogleeraar in de scheikunde aan de polytechnische school te Delft. Ook werd hij in 1869 lid van de Natuurkundige Afdeeling der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Van zijne geschriften vermelden wij voorts onderscheidene artikelen, voorkomende in de „Scheikundige verhandelingen en onderzoekingen,” uitgegeven door den hoogleeraar O. J. Mulder, bijv.: „De bereiding van azijnzuur ijzeroxyde van eene standvastige zamenstelling in droogen toestand”, — „De zamenstelling van zemelen”, — „De scheikundige verschijnselen bij de kieming der plantenzaden (met dr. Rauwenhoff)”, — „Onderzoek naar de zamenstelling van het oliezuur uit papaver-olie”, — „Over eene nieuwe soort van gutta-pereha en over de bestanddeelen der Oost- en West-Indische gutta-percha in het algemeen”, — „Onderzoek van vet uit het zoogenaamde dika-brood”, — „Onderzoek naar de vaste vetzuren van de eocosboter”, — „Onderzoek naar de vlugtige vetzuren van de eocosboter”, — „Onderzoek naar de eigenschappen en de zamenstelling der laurinezure zouten”, — „Onderzoek naar de vetzuren van de shea-butter”, — „Onderzoek van de vaste vetzuren uit papaver-olie”, — Over de bromo-substituten van het stearinezuur en over eene uit het bromostearinezuur gevormde verbinding C36H3404”, — voorts gaf hij in het licht: „Recherches sur la quantité d’éther contenue dans les liquides (1864, met Hoek)”, — „Sur les contractions dans les mélanges liquides (1864, met Hoek)”, — „Das specifische Gewicht der Essigsaure und ihrer Gemische mit Wasser (1866)”, — en eindelijk eene reeks van merkwaardige opstellen in Duitsche scheikundige tijdschriften, in de „Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen” en in de „Archives Néerlandaises”, van welke wij noemen: „Over het soortelijk draaiingsvermogen der voornaamste kina-alkaloïden”, — „Onderzoekingen over het podoearpinezuur”, — en „Onderzoek omtrent de samenstelling en constitutie van het plumierazuur”.
Corneille Antenne deern Abraham Oudemems, een broeder van den voorgaande en een uitstekend Nederlandsch kruidkundige. Hij werd geboren te Amsterdam den 7den December 1825, studeerde te Leiden in de geneeskunde, promoveerde aldaar in 1847 en vestigde zich het volgende jaar te Rotterdam, waar hij tevens de betrekking waarnam van lector in de plantenkunde aan de klinische school. In 1859 vertrok hij als hoogleeraar in de genees- en kruidkunde naar het athenaeum illustre te Amsterdam, werd in 1877 professor in de botanie en pharmacognosie aan de universiteit aldaar en was de eerste, die er zich tot rector magnificus zag benoemd. Reeds in 1875 verleende de senaat der Leidsche hoogeschool hem eershalve het doctoraat in de wis- en natuurkunde, — sedert jaren bekleedt hij het ondervoorzitterschap in de afdeeling „Natuurkunde” van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, alsmede het voorzitterschap van de Nederlandsche Botanische Vereeniging, terwijl hp zich tevens verdienstelijk maakt als mederedacteur van het „Nederlandsch kruidkundig Archief” van de „Archives Néerlandaises” van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem en Secretaris der Staats-Commissie voor de nieuwe Pharmacopaea Neerlandica — en is ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij schreef: „Annotationes criticae in Cupuliferas nonnullas Javanicas (1865)”, — „Leerboek der plantenkunde (1866—1870)”, — „Eerste beginselen der plantenkunde (1868; 2de druk, 1871)", — „Aanteekeningen op de Pharmacopaea Neerlandica (1854—1856)”, — „Handleiding tot de pharmacognosie van het planten- en dierenrijk (1865)”, — „De Flora van Nederland (1859—1862 ; 2<ie druk, 1872—1874)”, — „Neerlands plantentuin (1865—1867)”, — „Alsodeiarum quae in Herbario Regio Lugduno-Batavo asservantur illustrationes et descriptiones (1867)”, — „Tentative pour rétablir au rang d’espèce le Cycas inermis (1867)”, — „Bijdrage tot de kennis van het Agar-Agar, den Fucus amylaceus en het Tjien tjau (1856)”, — „Remarques sur le genre Leptonychia de l’ordre des Tiliaeées, suivies d’une description du Leptonyehiaglabra (1868)”, — „Encore un mot sur le Cycas inermis (1868)”, — „Over eene bijzondere soort van buizen in den vlierstam (1872)”, — „Observations sur la structure microscopique des écorces de Quinquina (1871)”, — „Sur un fruit qui intérieurement étoit a moitié citron et à moitié orange (1873)”, — „Over de prikkelbaarheid der bladen van Dionaea muscipula (1858)”, — „Mémoire pour servir de réponse a la question, si les stomates dérivent de cellules épidermatiques ou bien de cellules parenchymateuses sousjacentes (1862)”, — „Ueber den Sitz der Oberhaut bei den Luftwurzeln der Orchideen (1861)", — „De ontwikkeling onzer kennis aangaande de Flora van Nederland, uit de bronnen geschetst en kritisch toegelicht (1877 enz.)”, — „Sur la nature et la valeur du genre Aseospora de la familie des Pyrénomycètes (1876)”, — „Over het Crithmum maritimum der Nederlandsche schrijvers (1878)”, — „Matériaux pour la flore mycologique de la Neerlande (1867 en 1873)”, — „Herbarium van Nederlandsche planten”, waarvan reeds 27 afleveringen, ieder met 50 gedroogde planten, in het licht verschenen, — „Fungi Neerlandici exsiccati”, waarvan 2 afleveringen, ieder met 100 soorten, werden uitgegeven, — en eindelijk een groot aantal bijdragen, verslagen, mededeelingen enz. in de „Jaarboeken” der Koninklijke Akademie van Wetenschappen en in verschillende tijdschriften.
Jan Abram Christiaan Oudemans, een verdienstelijk Nederlandsch sterrekundige en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 16den December 1827, ontving onderwijs van zijn vader en, na zijn terugkeer uit Indië (1841), van den emeritushoogleeraar Jacob de Gelder, zag zich in 1844 ingeschreven als student te Leiden en aanvaardde 2 jaar later, na het afleggen van het candidaats-examen in de wis- en natuurkunde de betrekking van tweeden onderwijzer voor de wiskunde aan het gymnasium te Leiden, promoveerde in 1852 op eene dissertatie: „Exhibens observationes, ope instrumenti transitorii portabilis institutas”, waarin de bepaling van de poolshoogte der Leidsche sterrewacht was opgenomen door middel van waarnemingen van doorgangen van sterren in den eersten verticaal, alsmede die der declinatiën van 101 sterren tusschen de parallelen van 47°44' en 52°9', welke belangrijke dissertatie ten deele op Rijksosten werd uitgegeven, ontving in 1853 de benoeming tot observator aan de sterrewacht te Leiden en in 1856 die tot buitengewoon hoogleeraar te Utrecht. In het daarop volgende jaar echter aanvaardde hij de betrekking van hoofd-ingenieur der geographische dienst in Neêrlandsch Indië, belast met de plaatsbepaling der belangrijkste punten aldaar. Hij bleef er werkzaam tot in 1875 en bepaalde er de lengten en breedten van een groot aantal plaatsen, nadat hij die van Batavia in 1859 had verkregen uit sterbedekkingen en andere waarnemingen van de maan. In 1871 bepaalde hij nog nader de lengte van Batavia door waarneming van het lengteverschil van Batavia en Singapore door middel van den onderzeeschen telegraaf. Voorts werd het lengteverschil tusschen Singapore en Madras vastgesteld, zoodat de lengte van Batavia zoo naauwkeurig mogelijk bekend zal wezen, zoodra het lengteverschil tusschen Madras en Greenwich door middel van den seindraad bepaald is. Voorts werd onder zijne directie de reeds vóór zijne aankomst aangevangene triangulatie op Java nagenoeg voltooid. Eindelijk werd hij na het overlijden van professor Hoek door curatoren der Utrechtsche hoogeschool tot diens opvolger benoemd.
De berigten en mededeelingen, door hem op sterrekundig gebied openbaar gemaakt, zijn talrijk en belangrijk. Reeds als student plaatste hij de uitkomsten zijner waarnemingen en berekeningen in de „Algemeene Konst- en Letterbode” en in de „Astronomische Nachrichten”. In 1851 gaf hij in het programma van het Leidsch gymnasium eene „Beschrijving en afbeelding van een universaal-instrument van Repsold”, — en in 1854 zond hij aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen eene verhandeling: „Sur l’orbite de la comète de d’Arrest”, terwijl in de werken dier Akademie, welke hem onder hare leden opnam, in 1856 ook zijne „Zweijährige Beobachtungen der meisten jetzt bekannten veränderlichen Sterne” verscheen. Voorts leverde hij in verschillende tijdschriften: „Onderzoek naar de middellijn en afplatting van Mars en de richting zijner omwentelings-as”, — „Berekening van de loopbaan van Proserpina uit de drie eerste verschijningen, met inachtneming der storingen door Jupiter en Saturnus”, — „Bepaling der geographische lengte door de waarneming van gelijke hoogten der maan en eener ster”, — „Ueber die Brünnow’sche und die van Galen’sche Berechnung der Bahn der Brorsen’schen Cometen”, — „Vergelijking der waarde, in de Tables de la lune van Hansen aan den straal der maan toegekend, en de waarden, door de nauwkeurigste bepalingen gegeven”, — en „Methode om de kromtestralen van spiegelende spherische oppervlakten te berekenen.” Te Batavia nam Oudemans met een universaal-instrument de komeet van Donati waar en beschreef haar voorkomen, — voorts in 1861 den overgang van Mercurius voorbij de zon en berekende daaruit de fout der betrekkelijke plaats van die beide hemelligchamen, — alsmede onderscheidene zon-eclipsen, en werd in 1874 benoemd tot lid der commissie tot waarneming van den overgang van Venus voorbij de zon op den 9den December van dat jaar, begaf zich daartoe naar het eiland Réunion, maar zag door wolken de waarneming van den ingang mislukken. Zijne plaatsbepalingen in Indië, te talrijk om hier te vermelden, werden opgenomen in de „Werken der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging te ‘Batavia”. Afzonderlijk verscheen: „Die Triangulation von Java, ausgeführt vom Personal des geographischen Dienstes in Niederländisch Ost-Indien. Erste Abtheilung: Vergleichung der Maasstäbe des Repsold’schen Basis-Mess-Apparates mit dem Normalmeter (1875)”, waarvan het tweede gedeelte onder de pers is. Wijders schreef hij recensiën in tijdschriften, eene „Verhandeling over de werkzaamheden en onderzoekingen, door de ontdekking der asteroïden uitgelokt”, — „Verslag betreffende de berekening van tabellen voor de N. I. Levensverzekering- en Lijfrente-Maatschappij”, — „Ontdekking eener nieuwe planeet tusschen Mereurius en de zon”, — „Gemakkelijke methode om den stand van den spiegel van een patentcirkel van Pistor en Martins te bepalen en te rectificeeren”, — Onderstelling omtrent den lichtkroon bij totale zon-eklipsen”, — „Historisch overzicht over de onderzoekingen, in de laatste dertig jaren verricht bij gelegenheid van totale zon-eklipsen”, — „Sur une meilleure méthode pour faire les mesures héliocentriques à l’occassion d’un passage de Vénus sur le soleil”, — „Levensschets van Frederik Kaiser (1875)”, — „Over de bepaling der brandpuntsafstanden van lenzen met korten brandpuntsafstand”, — „Théorie de la lunette pancratique de M. Donders”, — „Twee satellieten der planeet Mars”, enz.
Deze Vaderlandsche geleerde is lid van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, correspondérend lid van de Natuurkundige Vereeniging te Batavia en van de Société des arts de la Réunion, en ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw.