Anthonius Gerardus van Onsenoort, een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, geboren te Utrecht den 24sten October 1782, was reeds vroeg ouderloos, werd in het burgerweeshuis opgenomen, koos na geëindigde schooljaren het schrijnwerkersvak, maar erlangde weldra verlof, om zich op de heelkunde toe te leggen. In 1804 trad hij in militaire dienst en zag zich als chirurgien sous-aide aan het hospitaal te ’s Gravenhage geplaatst. Weldra was hij chirurgien eerste klasse, in 1806 chirurgien principal en lijfarts van van Grasveld en Daendels, gouverneurs-generaal onzer Oost-Indische bezittingen. Hij volgde hen op een Amerikaansch schip, dat echter door de Engelschen genomen werd.
Na zijn ontslag uit de krijgsgevangenschap vertrok hij met het fregat „Gelderland” naar Indië, doch ook deze bodem werd na dapperen tegenstand door de Engelschen veroverd, waarna Onsenoort bijstand bood aan de gewonden, 9 maanden in Engeland doorbragt, en toen wederom naar het Vaderland vertrok. Hij werd nu weder bij het leger geplaatst en ontving in 1811 eene aanstelling als chirurgijn majoor bij de Fransche armee in Portugal. Hij nam voorts deel aan de veldtogten in Spanje, doch begaf zich na den val van Napoleon herwaarts en behandelde na den slag bij Waterloo de gewonde Pruissen in het lazareth te Leuven, zoodat hij met de Orde van den Rooden Adelaar werd versierd. Bij de oprigting van een Rijks-hospitaal te Leuven in 1817 werd bij er benoemd tot officier van gezondheid eerste klasse en gaf er onderwijs in de chirurgie en oogheelkunde, terwijl hij deze laatste ook onderwees aan de hoogeschool, die hem den graad van doctor in de genees- en heelkunde verleende. In 1822 werd hij in dezelfde betrekking overgeplaatst naar ’s Rijks hospitaal te Utrecht, doch in 1827 vroeg hij zijn ontslag, om zich aan letterkundigen arbeid en aan de geneeskundige practijk te wijden, maakte zich in 1832 bij het woeden der chólera verdienstelijk jegens de armen, weigerde daarvoor alle geldelijke belooning, en overleed den 23sten December 1841. Hij was lid van verschillende geleerde genootschappen en heeft eene reeks van geschriften achtergelaten, van welke wij noemen: „Verhandeling over de graauwe staar enz. (1819)”,— „De operatieve heelkunde, stelselmatig voorgedragen (1822—1827, 3 dln)”, — „De geneeskundige heelkunde, stelselmatig behandeld enz. (1825—1827, 3 dln)”, — „Genees- en heelkundig handboek over de oogziekten en gebreken (1839—1840, 2 dln)”, — en eene reeks van opstellen in tijdschriften.