Noormannen is de naam van de Germaansche bevolking van Skandinavië en vooral van die vermetele zeeroovers, welke onder den naam van vikinger (strijders) vandaar naar het zuiden stevenden om buit te halen, en door de Duitschers, Nederlanders en Franschen Noormannen, door de Engelschen Denen en door de Ieren Oostmannen werden geheeten. De onvruchtbaarheid van hun land gaf aanleiding tot de rooftogten, die zij onder aanvoering van hunne zeekoningen in kleine schepen ondernamen, — voorts het regt van eerstgeboorte, hetwelk jongere zonen noodzaakte in zeeroof hun fortuin te zoeken, — de zucht naar oorlogsroem en avonturen, — en eindelijk ontevredenheid met den staatkundigen toestand van Skandinavië. Vooral beschouwde men zulke togten als roemrijk, welke volbragt werden onder zeekoningen, die nooit sliepen onder berookte balken en nooit den drinkhoorn ledigden aan den huiselijken haard. Hunne schepen, de „met schuim bedekte golvenberijders”, waren zoo klein, dat eene rooversbende er weleens 300 of 400 noodig had; deze waren niet eens van een dek voorzien.
Zij konden daarmede dan ook de kleinste rivieren bevaren en ze des noods over land dragende vervoeren. Voorts streden zij ook te lande op buitgemaakte paarden en leerden spoedig de kunst van sterkten te belegeren. In den beginne trokken zij alleen des zomers naar elders om te plunderen en te moorden, en wanneer de winter naderde en hun dorst naar buit en bloed gestild was, keerden zij naar hun vaderland terug. Later echter begonnen zij aan de monden der rivieren en op sommige eilanden volkplantingen te stichten, en met aanzienlijke legers werden zij veroveraars en grondleggers van nieuwe rijken. Reeds in de dagen van Karel de Groote teisterden zij de kusten van Frankrijk, en de vermaarde held der Noormannen, Ragnar Lodbrok, was een tijdgenoot van Karel, die ter bescherming der kusten van zijn rijk vestingwerken deed aanleggen en eene vloot te water bragt. Vooral echter werden de Nederlanden en Frankrijk na zijn dood door de rooftogten der Noormannen geplaagd; deze drongen met hunne platboomde vaartuigen diep in het binnenland door, plunderden steden en dorpen en voerden de inwoners, voor zoover zij niet vermoord werden, als slaven weg De burgeroorlogen in het Frankische rijk en de zwakheid van de koningen uit het Karolingische Huis, inzonderheid van Karel de Kale, begunstigden de ondernemingen der Noormannen. Deze vestigden zich op het eiland Oissel aan den mond der Seine, op Noirmoutier aan den mond der Loire, en strekten vandaar hunne strooptogten naar alle kanten uit. Tot driemaal toe veroverden zij Parijs (845, 847 en 861), bevoeren de Garonne tot aan Toulouse en bezochten in 859 ook de Rhône, zoodat Karel hen door aanzienlijke sommen tot den altogt moest bewegen.
Onder Karel de Dikke stichtten zij ook in Duitschland, bij Haslou (Aschloh) aan de Maas, eene schans, en plunderden vandaar de steden Aken, Keulen, Trier, Metz, Bingen, Mainz en Worms, ja, men vermeldt dat zij tot in Zwitserland zijn doorgedrongen en in het Haslidal eene kolonie hebben gesticht, die er volgens anderen door de Friezen gevestigd werd. Karel verwierf in 866 hun aftogt door geld en door afstand van grondgebied. Hierdoor werden zij tot nieuwe ondernemingen opgewekt, maar leden aan de DyIe in Brabant in 891 eene nederlaag, die althans Duitschland van hunne geweldenarijen verloste. Des te erger teisterden zij nu Frankrijk; in 912 drong eene bende Noormannen onder aanvoering van Rollo (Rolf) uit More in Noorwegen over de Seine bij herhaling voorwaarts tot Parijs en vestigde zich te Rouen. Om zich veiligheid te verschaffen, schonk Karel de Eenvoudige de hand zijner dochter Gisela aan genoemden hoofdman en begiftigde hem tevens met land aan den benedenloop der Seine (zie Normandië), nadat deze den eed van leenman afgelegd en met den naam van Robert tot het Christendom bekeerd was.
Deze Noormannen vormden nu voor de vroeger door hen geteisterde gewesten een hecht bolwerk tegen vijandelijke aanvallen van buiten en maakten de Fransche taal en zeden tot de hunne. — Engeland had langer te Iijden van de rooftogten der Noormannen: na den dood van den Angelsaksischen koning Egbert (836) vestigden zij zich in Northumberland en Mercia, en hunne magt nam toe door nieuwe hulptroepen uit hun vaderland, zoodat zij gevaarlijk werd voor de onafhankelijkheid der Saksers. De dapperheid en wijsheid van koning Alfred de Groote (871—901) vernietigden weliswaar het gezag der indringers, maar deze keerden onder zijne opvolgers terug. De Deensche koning Sven ontrukte, na het vermoorden der Noormannen in Engeland in den St. Bricciusnacht (13 November) 1002, aan den Angelsaksischen koning Ethelred (978—1016) het grootste gedeelte des lands, en Knoet de Groote (de zoon van Sven), die reeds Koning was van Denemarken en Noorwegen, werd na het ombrengen van koning Edmund Ironside (1016) aileenheerscher in Engeland. Na zijn dood (1035) beklom Ethelred's zoon, Eduard de Belijder, door de keuze des volks den troon. Daar deze geene kinderen naliet, benoemde hij zijn vriend en bloedverwant, hertog Willem van Normandië, een nakomeling van Rollo, tot zijn opvolger; deze verscheen in 1066 met 60000 strijdbare Noormannen in Engeland, overwon den 14den October bij Hastings koning Harald, die inmiddels den troon beklommen had, en onderwierp Engeland aan de heerschappij der Fransche Noormannen. De Saksers werden tot slavernij vernederd, waarna in den loop der eeuwen de beide volkeren allengs zamensmolten.
Reeds in de 9de eeuw waren de Noormannen doorgedrongen tot in de Middellandsche Zee en hadden de kusten van het Iberische Schiereiland geplunderd, waar zij echter weldra door de West-Gothen en Arabieren werden verjaagd, en de Balearische Eilanden, Afrika, Italië en zelfs Griekenland en Klein-Azië met moord en plundering geteisterd. In den aanvang der llde eeuw ondersteunde eene schaar van pelgrims uit de Noormannen, nadat zij uit Frankrijk de heilige grot bij den berg Garganus bezocht had, de vorsten van Capua, Napels, Benevento en Salerno in hunne oorlogen onderling en tegen de Grieken en Saracenen en verkreeg door hare dapperheid en schranderheid allengs grooten invloed. Aan deze Noormannen schonk hertog Sergius van Napels in 1027 eene vruchtbaren landstreek, waar zij Aversa deden verrijzen en onder graaf Rainolf een onafhankelijk graafschap stichtten. Door de komst van nieuwe bondgenooten versterkt, breidden zij vooral onder de leiding der tien zonen van Tancredo van Hauteville hunne krijgszuchtige ondernemingen uit. In 1038 verbonden zij zich met de Grieken, om aan de Saracenen het eiland Sicilië te ontrukken.
Door hunne ridderlijke dapperheid bevochten zij de zegepraal, maar toen de Grieken weigerden, aan hunne trouwe bondgenooten eenig aandeel te geven in den buit, maakten deze zich gewapenderhand meester van Apulië (1040—1043) en verdeelden het onderling als veroverd land, waarna zij den dapperen Willem lJzerenarm tot graaf van Apulië kozen. Na den dood van Willem (1043) kwam zijn broeder Drogo, en na het vermoorden van dezen de derde broeder Humfred aan het hoofd der Noormannen, die den 18den Junij 1053 in den slag bij Civitella paus Leo IX overwonnen en gevangen namen, en toen door den gevangen Paus te Benevento, tegen belofte van eene erfschatting aan den Apostolischen Stoel, beleend werden met alle landen van Beneden-Italië, welke zij reeds veroverd hadden of in de toekomst zouden veroveren. Robert Guiscard (1056—1085) maakte er zich meester van het geheele vasteland, terwijl zijn broeder Roger I Sicilië aan de Saracenen ontrukte. De zoon van dezen, Roger II, vereenigde na den dood van zijn neef Bohemund het geheele gebied onder zijn schepter en werd in 1130 door paus Anacletus II te Palermo als koning van Napels en Sicilië gekroond. Zijne nakomelingen voerden er heerschappij tot 1189, waarna het rijk aan de Hohenstaufen verviel.
De togten der Noormannen strekten uit het land Rhos (Zweden) zich tevens oostwaarts uit, en weldra hadden zij de kustbewoners der Oostzee, de Pinnen, Eshthen en Slawen, schatpligtig gemaakt; zij droegen hier den naam van Varinger of Waräger. De Slawische stammen ten zuidoosten van de Finsche Golf, door burgertwist verdeeld, namen in de 9de eeuw het besluit, om zich vrijwillig aan de heerschappij der Noormannen te onderwerpen. Zij zonden daarvan berigt aan de Russische Warager en noodigden hen uit, om die heerschappij te aanvaarden. Deze, aangevoerd door de drie broeders Rurik, Sineus en Truwor, gaven daaraan gehoor, en na den dood zijner broeders werd Rurik (879), die zijn zetel te Nowgorod (Holmgard) vestigde, alleenheerscher van het nieuwe rijk, dat den naam van Rusland ontving en gedurende 7 eeuwen aan zijne nakomelingen onderworpen bleef. De Waräger vormden een bevoorregten krijgsmansstand, die gedurig uit Skandinavië versterking ontving, de Chasaren tot onderwerping bragt, Kiew (Kiänugard) veroverde en reeds in 865, op 200 roeibooten de Dnjepr afzakkend, over de Zwarte Zee de Bosporus bereikte en Constantinopel bedreigde. Oleg en Igar herhaalden die krijgstogten tegen het Grieksche Keizerrijk, totdat de Keizers de vermetele zeeroovers veiligheidshalve in hunne dienst namen, waarna zij, Baranger geheeten, de dapperste benden van het Keizerlijk leger vormden. Toen onder Wladimir de Groote (880—1015) het Christendom in Rusland werd ingevoerd, verloren de Waräger hunne voorregten en smolten zamen met de Slawen.
Merkwaardig zijn voorts de zeetogten der Noormannen in het noordelijk gedeelte van den Atlantischen Oceaan. Nadat zij zich op de Orkney- en Shetland-eilanden gevestigd hadden, ontdekten zij de Faroër en stevenden vanhier omstreeks het jaar 860 naar Ijsland, dat wegens de dwingelandij van Harald Harfager uit Noorwegen eerlang eene aanzienlijke bevolking van ontevredene landverhuizers ontving. Uit Ijsland ondernamen zij nog stouter togten. Erik de Roode stichtte in 986 eene kolonie in het reeds in 876 ontdekte Groenland, en zijn zoon Leif bezocht vanhier Winland (de kust van Noord-Amerika), alzoo genoemd wegens den aldaar groeijenden wijnstok. Thorfinn Karlsafna wilde er in 997 eene volksplanting vestigen, doch kon zich niet staande houden tegen de aanvallen der Skralinger (Eskimo’s). Andere IJslanders voeren nog verder naar het zuiden en bereikten Hvitramannaland (Carolina). Zulke togten evenwel konden wegens de daaraan verknochte gevaren niet gedurig herhaald worden, zodat zelfs die ontdekkingen in vergetelheid geraakten. Ook de koloniën in Groenland verkwijnden en verdwenen in de 14de eeuw, terwijl alleen de volkplanting op Ijsland een aanmerkelijken trap van ontwikkeling bereikte.
In de 9de, 10deen 11de eeuw hebben de Noormannen bij herhaling invallen gedaan in Noord-Nederland of liever in het toenmalige Friesland, waaromtrent men belangrijke bijzonderheden vindt medegedeeld in het geschrift van J. R. van Bolhuis: „De Noormannen in Nederland (1834, 2 dln)”.