Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Nieuwenhuis

betekenis & definitie

Nieuwenhuis (Jacobus), een verdienstelijk beoefenaar der wijsbegeerte, geboren te Alkmaar den 26sten October 1777, studeerde te Tübingen, was achtervolgens Luthersch predikant te Zutfen en Utrecht, werd in 1816 hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te Deventer, zag zich in 1822 te Leiden beroepen als professor in de theoretische wijsbegeerte, ontving er in 1843 het emeritaat, en overleed den 7den April 1857. Van zijne geschriften vermelden wij: „Wiskundig leerboek (1803, 2 dln)”, — „Geschiedkundig onderzoek over den uitslag der gemaakte toepassingen van bovennatuurkundige grondbeginsels op de natuurkunde (1809)”, — „Initia philosophiae theoreticae (1831—1833, 2 dln)”, — en „Quaestiones logicae in usum scholarum (1842)”, benevens leerredenen en een groot aantal opstellen in tijdschriften. — Zijn zoon Ferdinand Jacób Domela Nieuwenhuis, geboren te Utrecht den 3den Mei 1808, promoveerde in de theologie, was achtervolgens Evangelisch-Luthersch predikant te Monnikendam en te Utrecht en werd in 1842 hoogleeraar aan het Luthersch seminarium te Amsterdam. Hij overleed bij Deventer op den 28sten April 1869. Van zijne geschriften noemen wij: „De hooge feesten der Christelijke Kerk en derzelver oorsprong en bestemming (1834)”, — „Geschiedkundig overzigt der vroegere zorg van de Nederlandsch-Luthersche Kerk voor de opleiding tot het herder- en leeraarsambt (1852)”, — „Geschiedenis der Evangelisch-Luthersche gemeente te ’s Gravenhage (1856)”, — „Abraham des Ansorie van der Hoeven, een voorbeeld van kanselwelsprekendheid (1856)”, en vele opstellen in tijdschriften.

< >