Nevers, de hoofdstad van het Fransche departement Nièvre, ligt aan de Loire en aan den mond der Nièvre. Zij is de zetel van een prefect, van een bisschop, van eenige regtbanken, van een algemeenen raad voor manufacturen, van een Kamer van Koophandel enz. De stad verdient geenszins den naam van schoon, maar zij bezit fraaije wandelparken en eenige merkwaardige gebouwen.
Tot deze behoort de oude hoofdkerk van St. Cyr, de kerk van St. Etienne, het voormalig hertogelijk slot (thans het paleis van Justitie), het gebouw der prefectuur, de triomfpoort ter gedachtenis van den slag van Fontenoi en de steenen brug met 17 bogen over de Loire. Men heeft er een lycéum, een groot en een klein seminarium, eene kweekschool voor onderwijzeressen, eene boekerij, onderscheidene muséa en eenige wetenschappelijke genootschappen. De nijverheid is er van veel belang; men heeft er eene rijksijzergieterij, die scheepsgeschut, kogels en spijkers levert, — voorts andere fabrieken van ijzerdraad, vijlen, schroeven en werktuigen, van scheikundige praeparaten, porselein, aardewerk en glas, vioolsnaren, kousen, geweven stoffen, leder, bier enz. Tevens is er een levendige handel in wijn, graan, vee en manufacturen; deze wordt door de bevaarbare Loire, door kanalen en spoorwegen ongemeen bevorderd. Men telt er ruim 22000 inwoners.
Nevers was in ouden tijd een graafschap en kwam door Margaretha, erfdochter van Vlaanderen en gravin van Nevers, door haar huwelijk met Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, in het bezit van dezen. Hij benoemde zijn tweeden zoon tot graaf van Nevers, doch deze sneuvelde bij Azincourt (1415). In 1491 verviel het graafschap aan Engelbert van Cleef. Frans I, koning van Frankrijk, verhief het tot een hertogdom, en dit laatste werd in 1659 aan den kardinaal' Mazarin verkocht, die het naliet aan zijn neef Philippe Julien Mandni-Mazarini, een Fransch staatsman en grande van Spanje. Hij werd geboren te Parijs den 16den December 1716, diende onder Villars in Italië, daarna in Duitschland en wijdde zich vervolgens aan de beoefening der wetenschappen en aan de diplomatie. Het Fransche Hof zond hem als ambassadeur naar Rome en hij bleef er van 1748 tot 1752. In 1755 werd hij afgevaardigd naar Berlijn om een verbond van Pruissen met Engeland te beletten, ’t geen hem echter niet gelukte. Daarna onderhandelde hij in 1762 met Engeland over den vrede.
Toen hem voorts in 1769 na het overlijden zijns vaders het hertogdom ten deel viel, verliet hij het Hof. Bij den strijd der regéring met het Parlement (1771) verklaarde hij zich tegen de eerste, maar kwam ook met kracht in verzet tegen het door Maupeou ingestelde Parlement. Toen Vergennes gedurende korten tijd aan het hoofd der zaken kwam, belastte de Hertog zich desgelijks met eene portefeuille, doch na het uitbarsten van de Omwenteling behoorde hij tot de weinige aanzienlijken, die zich aan de zijde des Konings schaarden. Daardoor kwam hij in 1793 in de gevangenis, waaruit hij eerst na den val van Robespierre werd bevrijd. Niettemin verloor hij zijn titel en een groot gedeelte van zijn vermogen. In 1796 bekleedde hij het voorzitterschap in de kiezersvergadering van het Seine-departement als burger Mancini, en overleed te Parijs den 25sten Februarij 1798. Zijne gedichten enz. heeft hij in 1796 in 8 deelen uitgegeven.